ECLI:NL:RVS:2024:225

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202301343/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Hardenberg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 26 januari 2023 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg heeft bekrachtigd. Het college had op 12 januari 2021 aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 3.750,00, te vermeerderen met wettelijke rente. [appellant] is eigenaar van twee percelen in Hardenberg en heeft schade geleden door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan dat zijn onroerende zaken heeft aangetast. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden tot deze tegemoetkoming was gekomen, maar [appellant] was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 13 november 2023 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten en deskundigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de tegemoetkoming in stand kon blijven. De waarde van de onroerende zaken werd vastgesteld op € 357.500,00, wat resulteerde in een hogere tegemoetkoming in planschade van € 6.250,00. De Afdeling vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en bepaalde dat het college de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

202301343/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hardenberg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 januari 2023 in zaak nr. 21/1186 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 3.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van betaling van de tegemoetkoming.
Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Patandin, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Hoogenkamp, zijn verschenen. Verder zijn mr. P.W.H. Herder, werkzaam bij adviesbureau Gloudemans, aan de zijde van [appellant] en mr. T.A.P. Langhout, werkzaam bij adviesbureau Langhout en Wiarda (hierna: Langhout), aan de zijde van het college als deskundigen verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Hardenberg (hierna: de woning) met bijbehorend perceel, kadastraal bekend gemeente Hardenberg, sectie O, nr. 2885 (hierna: perceel 2885). Hij is tevens eigenaar van het belendend perceel, kadastraal bekend gemeente Hardenberg, sectie O, nr. 3833 (hierna: perceel 3833).
aanvraag om tegemoetkoming in planschade
2.       Op 11 juni 2020 heeft [appellant] het college verzocht om tegemoetkoming in de schade die hij in de vorm van waardevermindering van onroerende zaken heeft geleden door de inwerkingtreding van een bestemmingsplan ten behoeve van de aanpassing van de N34 en de aanleg van een verkeersontsluiting van een sportpark.
overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3.       Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
De door [appellant] in de aanvraag van 11 juni 2020 aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
standpunt van het college
4.       Het college heeft aan het besluit van 12 januari 2021 een advies van Langhout van 8 december 2020 ten grondslag gelegd. In dat advies is onder meer het volgende vermeld.
planologische verslechtering
4.1.    Langhout heeft een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden in het plangebied onder het bij raadsbesluit van 22 maart 2016 vastgestelde bestemmingsplan Hardenberg N34, Witte Paal - J.C. Kellerlaan (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), en het daaraan voorafgaande planologische regime van het bij raadsbesluit van 1 oktober 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied (hierna: het oude bestemmingsplan). Uit deze vergelijking is gebleken dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor [appellant] tot een middelzware planologische verslechtering heeft geleid. Het planologische nadeel bestaat uit een middelzware aantasting van het uitzicht, een lichte aantasting van de privacy en een middelzware aantasting van de situeringswaarde van de woning.
schadetaxatie
4.2.    Op basis van de conclusies van de planologische vergelijking heeft een taxatie van de waarde van de onroerende zaken plaatsgevonden. Volgens de taxatie is de waarde van de onroerende zaken als gevolg van de planologische verslechtering op de peildatum van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan op 26 mei 2016 (hierna: de peildatum) gedaald van € 375.000,00 naar € 360.000,00 en heeft [appellant] een schade van € 15.000,00 geleden.
tegemoetkoming in planschade
4.3.    In dit geval bestaat, gelet op (de rechtspraak van de Afdeling over) artikel 6.2, eerste lid, van de Wro aanleiding om een deel van de schade, gelijk aan 3 procent van de waarde van de onroerende zaken op de peildatum onder het oude planologische regime, voor rekening van [appellant] te laten. De drempel van 3 procent is gelijk aan € 11.250,00, waardoor voor [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 3.750,00 resteert, aldus Langhout.
standpunt van [appellant]
5.       [appellant] heeft in beroep een rapport van Gloudemans van 16 november 2021 overgelegd. In dat rapport is onder meer het volgende vermeld.
planologische verslechtering
5.1.    Gloudemans kan zich niet verenigen met de conclusie van Langhout dat de planologische verandering voor [appellant] niet heeft geleid tot een toename van geluidoverlast.
Langhout heeft verwezen naar een rapport van een akoestisch onderzoek van ingenieursbureau Tauw B.V. (hierna: Tauw) van 29 mei 2015. Uit dat onderzoek is gebleken dat een aanpassing van de N34 zonder geluidbeperkende maatregelen zal leiden tot een toename van het geluidniveau met 3,19 dB. Bij deze berekening is als uitgangspunt gehanteerd dat de N34 zowel in de oude als in de nieuwe planologische situatie van zogenoemd dicht asfaltbeton is voorzien.
Door de toepassing van een andere deklaag in de nieuwe planologische situatie zal de geluidbelasting verminderen. De toepassing van deze deklaag is in planologische zin geborgd in artikel 3.3.1 van de planregels. Voor de oude planologische situatie is in deze berekening wederom dicht asfaltbeton als uitgangspunt gehanteerd.
Bij de geluidbelasting onder het oude regime merkt Gloudemans op dat, het nieuwe bestemmingsplan weggedacht, het wegdek van de bestaande N34 op enig moment ten behoeve van de reductie van geluid zou zijn voorzien van bijvoorbeeld zeer open asfaltbeton (hierna: ZOAB) of akoestisch gelijkwaardig materiaal. Omdat in het akoestisch onderzoek geen waarde is afgegeven voor het toekomstige geluidniveau, het nieuwe  bestemmingsplan weggedacht, waarbij het wegdek van de bestaande N34 is voorzien van ZOAB (of akoestisch gelijkwaardig materiaal), acht Gloudemans het redelijk aansluiting te zoeken bij de onderzoeksresultaten van een gelijkwaardige deklaag in de oude en nieuwe planologische situatie. Dit betreft een toename van het geluidniveau op de gevel met 3,19 dB.
Verder wordt ook hinder ondervonden op de gronden van perceel 3833. Voor deze gronden zijn geen meetgegevens voorhanden. Gloudemans acht het redelijk als uitgangspunt te nemen dat de geluidtoename minimaal gelijk is aan 3,19 dB. Volgens Langhout is voor deze gronden geen sprake van schade omdat de bestemming (agrarisch gebied) niet schadegevoelig is. Gloudemans kan zich niet verenigen met deze conclusie. Ook voor agrarische gronden geldt dat onder bepaalde omstandigheden schade ontstaat als de omgevingskwaliteit wordt aangetast. Dat is hier het geval. Het perceel heeft voor bedrijfsmatige agrarische activiteiten een incourante vorm en oppervlakte. De waarde van het perceel wordt dus in beginsel niet ontleend aan het opbrengende vermogen van de gronden. Wel is het perceel gelegen binnen of nabij de bebouwde kom en grenst het aan woonbebouwing. Naar het oordeel van Gloudemans zou de meest gerede (redelijk denkend en handelend) koper de gronden gebruiken voor bijvoorbeeld het fokken van paarden of pony's. Voor dergelijke gronden geldt doorgaans dat de waarde mede wordt bepaald aan de hand van omgevingsfactoren die de rust op enigerlei wijze verstoren. Naar het oordeel van Gloudemans is ook voor perceel 3833 sprake van schade.
schadetaxatie
5.2.    Gloudemans heeft de onroerende zaken niet opgenomen en zich in beginsel aangesloten bij de taxatie van Langhout van de waarde van de onroerende zaken onder het oude regime. Wel is Gloudemans, anders dan Langhout, van oordeel dat ook perceel 3833 hierbij moet worden betrokken. Dit heeft tot gevolg dat de waarde van de onroerende zaken onder het oude regime op € 380.000,00 wordt vastgesteld.
De waarde van de onroerende zaken onder het nieuwe regime wordt door Gloudemans op € 360.000,00 vastgesteld. De planologische wijziging heeft dus tot een schade van € 20.000,00 geleid.
tegemoetkoming in planschade
5.3.    Gelet op artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft schade voor rekening van de aanvrager, indien en voor zover deze binnen het normale maatschappelijk risico valt. In dit geval is het normale maatschappelijk risico vastgesteld op 3 procent van de waarde van de onroerende zaken op de peildatum onder het oude planologische regime. Dit is een bedrag van € 11.400,OO. Dat betekent dat een bedrag van € 8.600,00 voor vergoeding in aanmerking komt, aldus Gloudemans.
aangevallen uitspraak
6.       Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] met het rapport van Gloudemans van 16 november 2021 geen aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van Langhout naar voren gebracht. Volgens de rechtbank is dat advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, zijn de redeneringen van Langhout (voldoende) begrijpelijk en sluiten de door Langhout getrokken conclusies daarop aan, zodat het college dat advies ook aan het in beroep bestreden besluit van 8 juni 2021 ten grondslag heeft kunnen leggen.
beoordeling van de hogerberoepsgronden
7.       [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij stelt zich op het standpunt dat zij niet heeft onderkend dat de planologische vergelijking van Langhout onvolledig is en dat Langhout heeft verzuimd om de gronden van perceel 3833 in de schadetaxatie te betrekken. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een nader rapport van Gloudemans van 22 februari 2023 overgelegd.
De Afdeling zal hierna eerst ingaan op het toetsingskader. Vervolgens zal zij de hogerberoepsgronden bespreken en afsluiten met een conclusie.
toetsingskader
8.       Voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Slechts indien de meest ongunstige invulling van deze mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt uit te sluiten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.
9.       Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
10.     Bij de waardering van onroerende zaken spelen niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol. De bestuursrechter beoordeelt daarom slechts of het bestuursorgaan de taxatie in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder moet de besluitvorming voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en moet de rechter toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet.
planologische verslechtering
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Langhout zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan niet tot een planologische verslechtering in de vorm van een toename van de geluidbelasting op de woning heeft geleid. Waar de kortst gemeten afstand vanaf de achtergevel van de woning naar de verkeersbestemming onder het oude regime circa 135 m was, is dit in het nieuwe regime circa 70 m, zodat de verkeersbestemming circa 65 m dichter bij de woning is komen te liggen. Ook heeft de planologische verandering geleid tot meer verkeersbewegingen op de N34. Uit het onderzoek van Tauw blijkt dat het aantal motorvoertuigen per etmaal onder de nieuwe situatie hoger zal zijn. Als gevolg van de uitbreiding van de verkeersbestemming in de richting van de woning en het hogere aantal motorvoertuigen per etmaal is [appellant] in de nieuwe situatie slechter af. Bij een kortere afstand en meer verkeer is het redelijk om te veronderstellen dat de geluidbelasting hoger zal zijn. De beoordeling van de toename van de geluidbelasting moet plaatsvinden op basis van een akoestisch onderzoek van een deskundige op basis van de uitgangspunten van de planologische vergelijking. Gezien het ontbreken van een dergelijk onderzoek acht Gloudemans het redelijk aansluiting te zoeken bij het rapport van Tauw van 29 mei 2015. In dat rapport zijn geen waarden vermeld met betrekking tot een dunne deklaag in de oude en nieuwe planologische situatie. Omdat deze gegevens niet beschikbaar zijn, acht Gloudemans het redelijk om aansluiting te zoeken bij de onderzoeksresultaten, waarbij is uitgegaan van een gelijkwaardige deklaag in de oude en nieuwe planologische situatie. Uit het onderzoek blijkt van een toename van het geluidniveau op de gevel met maximaal 3,19 dB. Hoewel deze geluidtoename niet ziet op de situatie waarbij in de oude en nieuwe planologische situatie is uitgegaan van een ander soort deklaag dan de dunne deklaag, volgt hieruit dat bij een gelijkwaardige deklaag sprake is van een toename van het geluidniveau, aldus [appellant].
11.1.  In het advies van Langhout van 8 december 2020 is over de geluidbelasting op de woning onder meer het volgende vermeld.
Op 29 mei 2015 heeft Tauw een rapport van een akoestisch onderzoek uitgebracht. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 5 bij de toelichting op het nieuwe bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat het geluidniveau op de woning zonder beperkende maatregelen met maximaal 3,19 dB zal toenemen als gevolg van de aanpassing van de N34 en de verkeerssituatie ter plaatse. Het betreft een toename ten opzichte van de bestaande feitelijke situatie en niet ten opzichte van de voor [appellant] meest ongunstige invulling van het oude regime. Door het toepassen van een andere deklaag (dunne deklaag type B) zal de geluidbelasting op de woning in het jaar 2028 lager zijn (0,41 of 0,5 dB) dan in het jaar 2014. Volgens Langhout is op basis van de voorhanden zijnde gegevens geen andere conclusie mogelijk dan dat voor de geluidbelasting op de woning geen planologische verslechtering is opgetreden.
11.2.  Als gevolg van het in de planregels van het bestemmingsplan voorgeschreven wegdektype van de N43 zal de geluidemissie door verkeersbewegingen op de N43 in de nieuwe situatie afnemen. Daar staat tegenover dat, zoals onder meer in het nader rapport van Gloudemans van 22 februari 2023 is vermeld, het tracé van de N43 in de nieuwe situatie dichter bij de woning is komen te liggen dan in de oude situatie het geval was. Uit het advies van Langhout van 8 december 2020, gelezen in samenhang met het rapport van Tauw van 29 mei 2015, valt niet af te leiden dat dit is betrokken in de vergelijking van de geluidbelasting op de woning in de oude en nieuwe situatie.
Op pagina 23 van het rapport van Tauw is in tabel 3.1 een overzicht gegeven van de verkeersintensiteiten van zuid naar noord op de hoofdrijbaan van de N34 in de bestaande situatie (2014), de autonome situatie (2028) en plansituatie (2028). Voor [appellant] is in het bijzonder het wegvak Boshoek - Knooppunt N343 (Haardijk) van belang. Uit tabel 3.1 blijkt van een toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de planologische verandering van 15.669 naar 17.641 motorvoertuigen per etmaal. Zonder nadere motivering, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat, zoals in een nader advies van Langhout van 6 april 2023 is gesteld, van een toename van verkeer als gevolg van de planologische verandering niet of nauwelijks sprake is.
11.3.  Uit het voorgaande blijkt van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van Langhout dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor [appellant] niet heeft geleid tot een planologische verslechtering in de vorm van een toename van de geluidbelasting op de woning. Zonder nadere motivering, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat het in aanmerking genomen voordeel van de geringere geluidemissie door verkeersbewegingen op de N43 groter is dan de nadelen van de kortere afstand van de N43 tot de woning en de toename van de verkeersintensiteit op de N43.
Het betoog slaagt.
12.     [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Gloudemans de gestelde mate van geluidoverlast op de gronden van perceel 3833 niet heeft onderbouwd en dat de beroepsgrond over de toename van geluidhinder op deze gronden alleen al hierom niet slaagt. In het rapport van Tauw van 29 mei 2015 zijn geen resultaten opgenomen voor deze gronden. Tevens is ten aanzien van deze gronden geen onderzoek gedaan naar de geluidtoename bij een dunne deklaag in de oude en nieuwe planologische situatie. Voor de geluidtoename op de gronden van perceel 3833 acht Gloudemans het eveneens redelijk om, net als ten aanzien van de woning, aan te sluiten bij de resultaten van het akoestisch onderzoek van Tauw, waarbij in geval van een gelijkwaardige deklaag de conclusie is getrokken dat de planologische wijziging heeft geleid tot een toename van de geluidbelasting op de gevel van de woning. Omdat de gronden van perceel 3833 dichter bij het plangebied zijn gelegen, volgt uit dit onderzoek dat, bij een gelijkwaardige deklaag, ook voor deze gronden sprake is van een toename van het geluidniveau als gevolg van de planologische verandering. Net als bij de woning is ook voor deze gronden geen onderzoek beschikbaar, waaruit blijkt dat geen sprake is van een toename van het geluidniveau, aldus [appellant].
12.1.  Zonder nadere motivering, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat, zoals Langhout op de zitting van de rechtbank heeft gesteld, de planologische verandering niet heeft geleid tot een toename van de geluidbelasting op de gronden van perceel 3833. Deze gronden liggen dichter bij de N43 dan de woning. Niet valt uit te sluiten dat het voordeel van de geringere geluidemissie door verkeersbewegingen op de N43 kleiner is dan de nadelen van de kortere afstand tussen de gronden van perceel 3833 en de N43 en de toename van de verkeersintensiteit op de N43.
Het betoog slaagt.
schadetaxatie
13.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het rapport van Gloudemans van 16 november 2021 geen onderbouwing is gegeven voor de waardering van de woning en de daarbij behorende gronden en dat daarom in dat rapport geen aanknopingspunt is te vinden voor het oordeel dat de taxatie van Langbout niet juist is. Uit pagina 34 van het advies van 8 december 2020 volgt dat Langhout van perceel 3833 alleen de gronden met een bestemming voor woondoeleinden in de taxatie heeft betrokken. Circa 840 m² van dat perceel heeft echter een agrarische bestemming. Rekening houdend met de planologische mogelijkheden wordt de waarde van perceel 3833 op de peildatum onder de oude planologische situatie op € 5.000,00 vastgesteld, zodat de onroerende zaken destijds een totale waarde van € 380.000,00 hadden, aldus [appellant].
13.1.  Dat, zoals [appellant] benadrukt, op pagina 34 van het advies van 8 december 2020 is vermeld dat de schadegevoeligheid zich volgens Langhout in hoofdzaak beperkt tot perceel 2885, brengt niet met zich dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat Langhout de agrarische gronden van perceel 3833 niet heeft betrokken in de taxatie van de waarde van de onroerende zaken op de peildatum onder het oude planologische regime. Op pagina 33 van het advies is in het kader van die taxatie uitdrukkelijk melding gemaakt van perceel 3833 en de agrarische bestemming van - een deel van - de gronden van dat perceel. Uit het advies valt niet af te leiden dat Langhout de waarde van deze gronden niet heeft meegenomen in de taxatie van de waarde van het geheel. Verder heeft Langhout op de zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat hij ook perceel 3833 in deze taxatie heeft betrokken.
Het betoog slaagt niet.
slotsom
14.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.
oordeel van de Afdeling over het beroep
15.     Uit het oordeel van de Afdeling over het hoger beroep van [appellant] volgt dat het college in het besluit van 8 juni 2021 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van 12 januari 2021, voor zover daarbij aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade is toegekend van € 3.750,00, in stand kan blijven. Daarom zal de Afdeling het tegen het besluit van 8 juni 2021 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
definitieve beslechting van het geschil
16.     De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
17.     In het advies van Langhout van 8 december 2020 is de waarde van de onroerende zaken onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld op € 375.000,00. Dat Gloudemans die waarde hoger dan Langhout heeft vastgesteld, betekent niet dat het advies van Langhout op dit punt onjuist is, reeds omdat het verschil tussen de taxaties binnen in beginsel aanvaardbare marges valt.
In het advies van Langhout is onvoldoende gemotiveerd dat de planologische verandering niet tot een toename van de geluidbelasting op de onroerende zaken heeft geleid. De Afdeling acht het, mede gezien het tijdsverloop in de procedure, niet wenselijk om het college opdracht te geven om dat gebrek te herstellen door middel van een nader onderzoek naar de vraag of [appellant] door de planologische verandering ook nadeel in de vorm van een toename van de geluidbelasting op onroerende zaken heeft en zo ja, of dat nadeel tot een verdere waardevermindering van de onroerende zaken heeft geleid. De Afdeling ziet in plaats daarvan aanleiding het geschil definitief te beslechten door de waarde van de onroerende zaken onmiddellijk na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen op € 357.500,00. De waardevermindering is dus € 17.500,00.
18.     Niet in geschil is dat een deel van de schade, gelijk aan 3 procent van de waarde van de onroerende zaken onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, onder het normale maatschappelijke risico valt. De drempel is gelijk aan € 11.250,00. Dat betekent dat voor [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 6.250,00 resteert en dat het besluit van 12 januari 2021 niet in stand kan blijven.
19.     De Afdeling zal het besluit van 12 januari 2021 herroepen. Zij zal de door het college aan [appellant] te betalen tegemoetkoming in planschade vaststellen op € 6.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 11 juni 2020, de dag van ontvangst van de aanvraag, tot aan de dag van algehele voldoening. Dit brengt ook met zich, gelet op artikel 6.4, vierde lid, van de Wro, dat het college het door [appellant] betaalde recht van € 300,00 moet terugstorten, voor zover het dat nog niet heeft gedaan.
proceskosten
20.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 januari 2023 in zaak nr. 21/1186;
III.      verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 8 juni 2021 gegrond;
IV.      vernietigt dat besluit;
V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 12 januari 2021;
VI.      bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toekent van € 6.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 11 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] het door hem betaalde recht van € 300,00 terugbetaalt;
VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 juni 2021;
IX.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 7.646,94, waarvan € 3.500,00 is toe te rekenen aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 4.083,75 aan kosten van een deskundige en € 63,19 aan reiskosten;
X.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.998,20, waarvan € 1.248,00 is toe te rekenen aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 750,20 aan kosten van een deskundige;
XI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
452