ECLI:NL:RVS:2024:2249

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
202206049/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en afgeleid verblijfsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 september 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 7 december 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling geen afgeleid verblijfsrecht kon ontlenen aan artikel 20 van het VWEU. Na het indienen van bezwaar op 13 september 2021, werd dit bezwaar door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtbank had terecht zonder terughoudendheid getoetst of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank had ook enigszins terughoudend getoetst of de uitkomst van die afweging getuigde van een 'fair balance'. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en dat de rechtbank de juiste toetsingsintensiteit had gehanteerd.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.

Uitspraak

202206049/1/V2.
Datum uitspraak: 30 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 september 2022 in zaak nr. 21/5505 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen en bepaald dat de vreemdeling geen afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU.
Bij besluit van 13 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft onder meer terecht zonder terughoudendheid getoetst of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken en enigszins terughoudend getoetst of de uitkomst van die afweging getuigt van een ‘fair balance’. Daarmee heeft de rechtbank de juiste toetsingsintensiteit gehanteerd. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, onder 6 tot en met 6.2.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024
915-1021