ECLI:NL:RVS:2024:2228

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
202306657/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over tegemoetkoming in planschade als gevolg van inpassingsplan Windplan Bijvanck

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Raedthuys Windpark Bijvanck B.V. en een andere appellant tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Gelderland over de tegemoetkoming in planschade. De appellant, eigenaar van een woning en kantoorpand in Angerlo, heeft een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het inpassingsplan Windplan Bijvanck, dat de realisatie van een windpark mogelijk maakt. Het college heeft in eerste instantie een tegemoetkoming van € 9.500,00 toegekend, maar dit bedrag is later verlaagd naar € 2.375,00 na bezwaar van Pure Energie Wind B.V. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In een eerdere uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de appellant en Pure Energie. Het college heeft vervolgens een nieuwe tegemoetkoming van € 42.000,00 vastgesteld, waartegen Raedthuys en de appellant in beroep zijn gegaan. De Afdeling heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het beroep van Raedthuys ongegrond is, terwijl het beroep van de andere appellant niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling heeft de argumenten van Raedthuys over de planologische vergelijking en schadetaxatie besproken, maar heeft deze niet gegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering en de rol van deskundigen bij het vaststellen van planschade.

Uitspraak

202306657/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding van:
1.       Raedthuys Windpark Bijvanck B.V. (hierna: Raedthuys), gevestigd te Enschede,
2.       [appellant sub 2], wonend [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2020 heeft het college aan [appellant sub 2] een tegemoetkoming in planschade van € 9.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag van uitbetaling, toegekend.
Bij besluit van 22 september 2020 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 18 februari 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door Pure Energie Wind B.V. (hierna: Pure Energie) tegen dat besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en bepaald dat aan [appellant sub 2] een tegemoetkoming in planschade van € 2.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag van uitbetaling, wordt toegekend.
Bij uitspraak van 29 maart 2022 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2020 vernietigd, het besluit van 18 februari 2020 herroepen, bepaald dat [appellant sub 2] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in planschade van € 4.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Bij uitspraak van 8 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:949) heeft de Afdeling het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij het besluit van het college van 18 februari 2020 is herroepen en is bepaald dat [appellant sub 2] in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in planschade van € 4.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening, en deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de door [appellant sub 2] en Pure Energie tegen het besluit van 18 februari 2020 gemaakte bezwaren en bepaald dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluiten van 20 september 2023 heeft het college het door Pure Energie tegen het besluit van 18 februari 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het door [appellant sub 2] tegen dat besluit gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat aan [appellant sub 2] een tegemoetkoming in planschade van € 42.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag van uitbetaling, wordt toegekend.
Tegen dit besluit hebben Raedthuys, in haar hoedanigheid van rechtsopvolger van Pure Energie, en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Raedthuys heeft eveneens een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2024, waar Raedthuys, vertegenwoordigd door mr. G.A. Leever, [appellant sub 2] in persoon en college, vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het geschil tussen partijen gaat over de hoogte van de door het college aan [appellant sub 2] toegekende tegemoetkoming in planschade.
aanvraag
2.       [appellant sub 2] is sinds 16 januari 2001 eigenaar van de woning met bijbehorend kantoorpand op de percelen aan de [locatie] te Angerlo (hierna: de onroerende zaak). Op 12 maart 2019 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij in de vorm van waardevermindering van de onroerende zaak heeft geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het provinciale inpassingsplan Windplan Bijvanck (hierna: het inpassingsplan). Het inpassingsplan, dat bij besluit van provinciale staten van Gelderland van 24 mei 2017 is vastgesteld, is de planologische grondslag voor het realiseren van een windpark van vier windturbines met een maximale tiphoogte van 185 m op een kortste afstand van 610 m in het ten zuiden en oosten van de onroerende zaak gelegen plangebied.
3.       Pure Energie heeft met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gesloten, waarbij zij zich heeft verbonden om eventuele door het college toe te kennen tegemoetkomingen in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het inpassingsplan voor haar rekening te nemen.
overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4.       Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
De door [appellant sub 2] in de aanvraag aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023
5.       In de uitspraak van 8 maart 2023 heeft de Afdeling het college onder meer de volgende aanwijzingen gegeven voor het nemen van een nieuw besluit op de door [appellant sub 2] en Pure Energie tegen het besluit van 18 februari 2020 gemaakte bezwaren.
6.       Het college moet ter voorbereiding van het te nemen besluit advies van een deskundige inwinnen. De deskundige moet een vergelijking maken tussen de voor [appellant sub 2] meest ongunstige invulling van de mogelijkheden van het plangebied onder het regime van het inpassingsplan en het daaraan voorafgaande regime van de Beheersverordening buitengebied Zevenaar (hierna: de beheersverordening). Bij deze vergelijking is uitgangspunt dat de planologische verandering in ieder geval een aantasting van het agrarische karakter van het uitzicht en een afname van de situeringswaarde van de onroerende zaak heeft veroorzaakt.
De deskundige moet nagaan of de inwerkingtreding van het inpassingsplan tot een significante toename van de cumulatieve geluidbelasting op de onroerende zaak als gevolg van windturbinegeluid heeft geleid. Daarbij mag de deskundige als uitgangspunt hanteren dat, naar [appellant sub 2] niet heeft bestreden, een toename van minder dan 5 dB(A) geen nadeel oplevert. Indien de deskundige bij het berekenen van het referentieniveau voor wegverkeerslawaai ter hoogte van de onroerende zaak niet uitgaat van de in een rapport van 25 oktober 2021 vermelde etmaalintensiteit van 152 motorvoertuigen, moet hij dat motiveren.
De deskundige moet tevens onderzoek doen naar de stelling van [appellant sub 2] dat laagfrequent geluid van windturbines in het algemeen tot gezondheidsklachten bij mensen en dieren kan leiden en dat deze gevolgen zich als gevolg van het nieuwe planologische regime ook ter plaatse van de onroerende zaak zullen voordoen. Indien uit dat onderzoek blijkt dat, met inachtneming van de op de peildatum beschikbare algemene wetenschappelijke inzichten, deze gevolgen zich ter plaatse van de onroerende zaak kunnen voordoen, moet de deskundige in zijn advies antwoord geven op de vraag of ter plaatse van de onroerende zaak de gevolgen van laagfrequent geluid van de in het nieuwe planologische regime voorziene windturbines zodanig zijn, dat het nieuwe regime tot een planologische verslechtering leidt met daaruit voor [appellant sub 2] voortvloeiende schade en zo ja, wat de omvang van deze schade is. Bij het beoordelen van de geluidsituatie moet de deskundige ook ingaan op het specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid van windturbines.
De deskundige moet ook nagaan of de slagschaduw van de windturbines heeft geleid tot hinder bij het gebruik van de onbebouwde gronden van de onroerende zaak en tot een (verdergaande) aantasting van het uitzicht.
7.       De deskundige moet vervolgens ingaan op de omvang van de schade die [appellant sub 2] in de vorm waardevermindering van de onroerende zaak heeft geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het inpassingsplan.
8.       Bij het vaststellen van de tegemoetkoming in planschade mag het college in verband met het normale maatschappelijke risico geen hogere drempel dan 2 procent van de waarde van de onroerende zaak, onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan, hanteren.
besluiten van 20 september 2023
9.       Ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023 heeft het college advies gevraagd aan een deskundigencommissie (hierna: commissie). In het advies van de commissie van 24 augustus 2023 is onder meer het volgende vermeld.
planologische vergelijking
9.1.    Uit een vergelijking tussen de bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden in het plangebied onder het inpassingsplan en het daaraan voorafgaande planologische regime van de beheersverordening, die bij besluit van de raad van de gemeente Zevenaar van 25 september 2013 is vastgesteld, blijkt dat [appellant sub 2] als gevolg van de inwerkingtreding van het inpassingsplan op 5 augustus 2017 (hierna: de peildatum) in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren. De verslechtering bestaat uit een toename van de cumulatieve geluidbelasting met 5 dB (van 49 dB naar 54 dB), laagfrequent geluid en slagschaduw van windturbines, een aantasting van het agrarische karakter van het uitzicht en een afname van de situeringswaarde van de onroerende zaak.
schadetaxatie
9.2.    Volgens een taxatierapport van taxatiebureau Van Ameyde van 20 juli 2023 is de waarde van de onroerende zaak als gevolg van de planologische verandering op de peildatum gedaald van € 600.000,00 naar € 546.000,00 en heeft [appellant sub 2] een planschade van € 54.000,00 geleden. Volgens de commissie past bij dit waardeverschil van 9 procent de kwalificatie bovenkant middelzwaar tot zwaar nadelig.
omvang van het normale maatschappelijke risico
9.3.    Op grond van de uitspraak van de Afdeling wordt ervan uitgegaan dat de omvang van het normale maatschappelijke risico niet hoger is dan het wettelijke forfaitaire minimum van 2 procent van de waarde van de onroerende zaak op de peildatum onder het oude planologische regime.
tegemoetkoming in planschade
9.4.    De drempel is gelijk aan € 12.000,00. Daardoor resteert voor [appellant sub 2] een tegemoetkoming in planschade van € 42.000,00.
10.     Het college heeft het advies van de commissie aan de besluiten van 20 september 2023 ten grondslag gelegd.
beroep van Raedthuys
11.     Raedthuys is het niet eens met de hoogte van de door het college aan [appellant sub 2] toegekende tegemoetkoming in planschade. Zij voert in beroep gronden aan over de planologische vergelijking, de schadetaxatie en de omvang van het normale maatschappelijke risico. De Afdeling zal deze gronden hierna bespreken en afsluiten met een conclusie.
planologische vergelijking
12.     Raedthuys betoogt dat de gebruikte etmaalintensiteit van 152 motorvoertuigen is gebaseerd op tellingen in de coronatijd en dat het zeer plausibel is dat daardoor is uitgegaan van een te laag aantal verkeersbewegingen in vergelijking met de situatie op de peildatum. Hier komt bij dat in het kader van een planschadebesluit wordt uitgegaan van de fictie van de maximale planologische invulling. Bij een juiste planologische vergelijking zou de conclusie zijn getrokken dat de toename van de cumulatieve geluidbelasting minder dan 5 dB is en zou dus geen sprake zijn van een nadeel.
12.1.  Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, wordt bij de planologische vergelijking in het kader van het onderzoek naar de geluidbelasting onder het oude en nieuwe planologische regime op de peildatum een reële prognose gemaakt van het gebruik van de desbetreffende gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 2.4.
Uit het rapport van 25 oktober 2021 blijkt dat de verkeerstelling voor een trajectgedeelte in de Broekzijdestraat te Angerlo heeft plaatsgevonden in de periode van 3 tot en met 10 oktober 2021. Dat dit onderzoek in de coronatijd is verricht, brengt niet met zich, ook gelet op de destijds toepasselijke coronamaatregelen, dat het onderzoek niet representatief is voor de situatie ten tijde van de peildatum. Raedthuys heeft niet aannemelijk gemaakt dat een eventueel verkeersonderzoek van buiten de coronatijd tot dusdanig andere resultaten leidt, dat het college het rapport van 25 oktober 2021 redelijkerwijs niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.
Het betoog slaagt niet.
13.     Raedthuys betoogt verder dat het college niet heeft onderkend dat in het advies van de commissie van 24 augustus 2023 geen onderbouwing is gegeven voor de stelling op bladzijde 32 dat, hoewel het oorzakelijke verband tussen windturbinegeluid en gezondheidsschade niet vaststaat, geen sprake is van een subjectieve beleving of onbestemde angst voor gezondheidsschade. Gelet op het ontbreken van een vastgesteld oorzakelijk verband, mag gezondheidsschade volgens Raedthuys geen rol spelen bij het bepalen van de waardevermindering van de onroerende zaak.
13.1.  Op bladzijde 32 van het advies heeft de commissie als uitgangspunt vermeld dat als gevolg van windturbines piekgeluid ontstaat, waarmee een potentiële koper rekening zal houden, zonder dat de koper de exacte omvang en de aard van het geluid weet te kwantificeren. Ondanks het gebrek aan een duidelijke kwalificatie, zal de koper rekening houden met het feit dat windturbines mechanisch geluid produceren (in de turbine) en  stromingsgeluid (aan de wieken), dat deels ook als laagfrequent geluid te beschouwen is. Het stromingsgeluid bij moderne windturbines overheerst op afstanden tot enkele kilometers. In haar overwegingen heeft de commissie laten meewegen dat de gesignaleerde klachten mogelijk effect kunnen hebben op de gezondheid, maar dat wetenschappelijk bewijs op de peildatum ontbreekt. Volledigheidshalve heeft de commissie gememoreerd dat in een uitspaak van de Afdeling van 25 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2821) onder 12.2 is overwogen dat er geen grond is voor de conclusie dat er een direct wetenschappelijk bewijs is voor de gevreesde gezondheidsklachten als gevolg van windturbinegeluid.
Op grond van het voorgaande kan volgens de commissie niet staande worden gehouden dat een redelijk denkend en handelend koper de effecten ven het specifieke karakter van het geluid van windturbines niet zal meewegen bij zijn beslissing om de woning te kopen of daaraan geen gewicht zal toekennen bij zijn bepaling van de koopprijs. Daarbij kan naar het oordeel van de commissie de gestelde vrees voor het ontstaan van geluidhinder als gevolg van het wonen in de buurt van een windpark van vier windturbines niet als een subjectieve beleving of onbestemde angst voor  gezondheidsschade worden afgedaan. Dat het oorzakelijk verband voor met  name gezondheidsschade (nog) niet (voldoende) vaststaat, laat onverlet dat het nieuwe planologische regime tot een planologische verslechtering leidt, met daaruit voor [appellant sub 2] voortvloeiende vermogensschade. In welke mate dit tot uitdrukking komt in de waardevermindering van de onroerende zaak, wordt nader uitgewerkt in het taxatierapport, aldus de commissie.
13.2.  Op bladzijde 45 van het taxatierapport van 20 juli 2023 heeft Van Ameyde uiteengezet dat een redelijk denkend en handelend koper van een woonobject in een agrarisch gebied over het algemeen rekening zal houden met geluiden die bij die omgeving passen, zoals weg- en landbouwverkeer en geluiden van een agrarisch bedrijf, maar ook natuurlijke geluiden van vogels of geruis van bomen. Op bepaalde delen van de dag zijn deze geluiden meer aanwezig, maar er zijn ook dagdelen, bijvoorbeeld de nacht, waarbij omgevingsgeluiden wegvallen. Geluiden van windturbines vallen juist dan nog meer op. Dit wordt ervaren in de tuin rondom de woning of binnen wanneer de ramen open staan. Wonen in het buitengebied betekent dat het leven zich ook vaak buiten afspeelt. Hinderlijke omgevingsgeluiden die buiten waar te nemen zijn, hebben wel degelijk impact op het woongenot.
Windturbines produceren mechanisch geluid en stromingsgeluid. Bij moderne turbines overheerst stromingsgeluid op afstanden tot enkele kilometers. De potentiële koper houdt rekening met de kans dat op bepaalde momenten (maximaal) geluid zal ontstaan, zonder dat diegene de exacte omvang van het geluid weet te kwantificeren, wetende dat de prognose voor de toename van het geluid een gemiddelde is. Het is daarnaast voorstelbaar dat de potentiële koper rekening houdt met de kans op laagfrequent geluid en met de zorg dat dit als (extra) hinderlijk wordt ervaren, nog los van het niet aantoonbare wetenschappelijk verband met gezondheidsklachten. Aan dit specifieke karakter van het geluid van windturbines wordt gewicht toegekend bij bepaling van de koopprijs.
13.3.  Uit bladzijde 32 van het advies valt niet zonder meer af te leiden dat vrees voor gezondheidsklachten als gevolg van laagfrequent geluid als  schadefactor is betrokken in de planologische vergelijking. Indien, zoals Raedthuys veronderstelt, de commissie dit niettemin in die vergelijking heeft meegenomen, laat dat onverlet dat uit bladzijde 45 van het taxatierapport van 20 juli 2023 volgt dat die vrees niet tevens is betrokken in de schadetaxatie. Van Ameyde heeft rekening gehouden met de zorg van een potentiële koper voor geluidhinder, waaronder hinder van laagfrequent geluid. Anders dan Raedthuys veronderstelt, vrees voor gezondheidsschade geen rol gespeeld bij het bepalen van de waardevermindering van de onroerende zaak. Raedthuys heeft geen belang bij het betoog over dit onderdeel van de planologische vergelijking.
schadetaxatie
14.     Raedthuys betoogt onder verwijzing naar een notitie van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van 3 juli 2023 dat het college niet heeft onderkend dat voor het bepalen van de waardevermindering van de onroerende zaak ten onrechte gebruik is gemaakt van een rapport van een onderzoek van M.I. Droës en H.R.A. Koster (hierna: Droës en Koster). Dit onderzoek bevat namelijk op geen enkele wijze een vergelijking tussen de maximale mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. Zo is in het geval van het windturbinepark Bijvanck slagschaduw op woningen van derden uitgesloten in de planregels van het inpassingsplan. Hiermee is in het onderzoek van Droës en Koster geen rekening gehouden. Het rapport van dat onderzoek is dus ten onrechte als grondslag gebruikt voor het bepalen van de mate van planschade in dit concrete geval.
14.1.  De bestuursrechter kan een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan moet toetsen. Vergelijk de overzichtsuitspraak over planschade van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 8.11.
14.2.  Op bladzijde 44 van het taxatierapport van 20 juli 2023 heeft Van Ameyde uiteengezet dat zij niet beschikt over referentietransacties waaruit valt af te leiden wat de waardevermindering als gevolg van eenzelfde nadeliger planologische situatie is. De waardevermindering op de peildatum is daarom (al dan niet intuïtief) ingeschat op basis van een verslechtering van de ligging en bijkomende nadelige effecten als gevolg van de inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit. Van Ameyde heeft zich hierbij mede gebaseerd op het onderzoek van Droës en Koster naar de impact van windturbines op huizenprijzen, waarbij de in dat onderzoek aangehaalde schadefactoren zijn getoetst aan de schadefactoren in het geval van [appellant sub 2], aldus het taxatierapport.
14.3.  Zonder nadere toelichting van de zijde van Raedthuys, die ook op de zitting van de Afdeling niet is gegeven, valt niet in te zien dat Van Ameyde niet mede rekening had mogen houden met het de resultaten van het (algemene) onderzoek van Droës en Koster. Uit het taxatierapport valt af te leiden dat Van Ameyde die resultaten heeft vertaald naar dit specifieke geval door na te gaan of de relevante schadefactoren ook in dit geval van toepassing zijn. Bovendien is de schadetaxatie niet uitsluitend op die resultaten gebaseerd. Raedthuys heeft niet aannemelijk gemaakt dat op dit punt een gebrek aan het taxatierapport kleeft.
Het betoog slaagt niet.
15.     Raedthuys betoogt verder dat uit paragraaf 10.4 van het taxatierapport van 20 juli 2023 blijkt dat bij het bepalen van de waardevermindering van de onroerende zaak rekening is gehouden met een rapport van de NVM over de situatie op de woningmarkt, maar dat in die paragraaf ook is vermeld dat Van Ameyde de tekst van dat rapport heeft bewerkt, zodat die paragraaf geen basis kan vormen voor de schadetaxatie. Verder is in paragraaf 10.9 van het taxatierapport vermeld dat de situatie op de woningmarkt de verkoopbaarheid kan bemoeilijken. Volgens Raedthuys is dit in tegenspraak met paragraaf 10.7, waar de mate van verkoopbaarheid op de peildatum door de taxateur als goed is beoordeeld, en toont dit aan dat het schadepercentage te hoog is vastgesteld. Dat laatste wordt ook bevestigd door het feit dat het schadepercentage niet in lijn is met de in de literatuur en de rechtspraak van de Afdeling benoemde controlecategorieën. Uit deze controlecategorieën volgt dat bij een kwalificering van de waardevermindering als middelzwaar een schadepercentage van ten hoogste 7 is aangewezen, zodat het vastgestelde schadepercentage van 9 daarmee niet in overeenstemming is, aldus Raedthuys.
15.1.  Dat, zoals in een voetnoot op bladzijde 38 is vermeld, Van Ameyde de informatie van de NVM heeft bewerkt, brengt op zichzelf niet met zich dat het taxatierapport niet deugdelijk is. Ook is paragraaf 10.9 niet tegenstrijdig aan paragraaf 10.4, omdat paragraaf 10.9 op de nieuwe planologische situatie betrekking heeft, terwijl het in paragraaf 10.4 om de oude planologische situatie gaat. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt verder niet dat de door Raedthuys gehanteerde indeling in schadecategorieën als norm heeft te gelden. Aan die indeling, wat daar verder van zij, komt niet de betekenis toe die Raedthuys daaraan hecht.
Het betoog slaagt niet.
omvang van het normale maatschappelijke risico
16.     Raedthuys betoogt dat uit de uitspraak van 8 maart 2023 niet valt af te leiden dat de Afdeling rekening heeft gehouden met het Streekplan Gelderland 2005, waarin de locatie van het windpark als zoeklocatie voor windenergie was opgenomen, en de derde partiële herziening van het streekplan Gelderland 1996, waarin de locatie deels als kansrijk gebied voor windturbines was aangeduid. Volgens Raedthuys paste het windpark daarom in het langjarige ruimtelijke beleid en had het college in verband met het normale maatschappelijke risico een drempel van 3 procent van de waarde van de onroerende zaak mogen hanteren.
17.     De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 maart 2023 een oordeel gegeven over de omvang van het normale maatschappelijke risico. Dit betekent dat in beroep tegen de besluiten van 20 september 2023 in beginsel van de juistheid van dat oordeel wordt uitgegaan. Van dat oordeel kan de Afdeling slechts in een uitzonderlijk geval teruggekomen. Die situatie doet zich hier niet voor.
Het betoog slaagt niet.
conclusie
18.     Het beroep van Raedthuys is ongegrond.
beroep van [appellant sub 2]
19.     [appellant sub 2] voert gronden aan voor het geval het beroep van Raedthuys gegrond is en de door Raedthuys aangevoerde gronden tot het verlagen van de tegemoetkoming in planschade zouden leiden.
Uit het oordeel van de Afdeling over het beroep van Raedthuys volgt dat niet aan die voorwaarde is voldaan. Dit betekent dat [appellant sub 2] geen belang heeft bij zijn beroep.
conclusie
20.     Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
proceskosten
21.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van Raedthuys Windpark Bijvanck B.V. ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
452