ECLI:NL:RVS:2024:2175

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
202307035/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een onvoldoende voor de pitch in de bacheloropleiding Fysiotherapie en de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht. [appellante] heeft op 24 januari 2023 een onvoldoende gekregen voor haar pitch in de cursus ‘Beweegzorg in de Wijk’. Na een verzoek om herbeoordeling door een onafhankelijke examinator, heeft de examencommissie dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Op 13 juni 2023 heeft het college het administratief beroep van [appellante] tegen deze beslissingen ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024. Tijdens deze zitting is het college vertegenwoordigd door mr. A.D. Noorman en de examencommissie door haar voorzitter dr. M. Angevaren. [appellante] heeft betoogd dat de beoordeling van haar pitch subjectief was en dat zij benadeeld is door de wijze van beoordeling en de omstandigheden tijdens haar presentatie.

De Afdeling heeft overwogen dat de beoordeling van een tentamen een exclusieve bevoegdheid is van de examinator en dat het college enkel kan toetsen of deze beoordeling zorgvuldig en voldoende is onderbouwd. De examinator heeft in dit geval gemotiveerd waarom de pitch van [appellante] onvoldoende was. De Afdeling concludeert dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202307035/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 24 januari 2023 heeft een examinator van de bacheloropleiding Fysiotherapie van de Hogeschool Utrecht aan het door [appellante] afgelegde toetsonderdeel ‘Pitch’ van de cursus ‘Beweegzorg in de Wijk’ (hierna: de pitch) een onvoldoende toegekend.
Bij beslissing van 7 maart 2023 heeft de examencommissie het verzoek van [appellante] om de toets opnieuw te laten beoordelen door een onafhankelijke examinator niet-ontvankelijk verklaard.
Bij beslissing van 13 juni 2023 heeft het college het door [appellante] ingestelde administratief beroep tegen beide beslissingen ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Noorman, is verschenen. Verder is op de zitting de examencommissie, vertegenwoordigd door haar voorzitter dr. M. Angevaren, gehoord.
Overwegingen
Besluitvorming
1.       [appellante] is op 1 februari 2021 gestart met de deeltijd bacheloropleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool Utrecht. Onderdeel van de propedeuse is de cursus ‘Beweegzorg in de Wijk’. Deze cursus bestaat uit een kennistoets, een verslag en een pitch die ieder afzonderlijk worden beoordeeld. [appellante] heeft de kennistoets en het verslag met voldoende resultaat afgelegd, maar de herkansing op 24 januari 2023 van haar pitch is door de examinator beoordeeld met een 5.
2.       Op 21 februari 2023 heeft [appellante] de examencommissie verzocht om haar pitch opnieuw te beoordelen omdat omstandigheden voorafgaand en tijdens de pitch een negatief effect hebben gehad op haar beoordeling. De examencommissie heeft dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet bevoegd is om het resultaat van de examinator te wijzigen. De examencommissie heeft het verzoek doorgestuurd als beroepschrift naar het college.
3.       Aan de beslissing van 13 juni 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 7.12c, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), het beoordelen van een tentamen een exclusieve bevoegdheid is van de examinator. Het college kan alleen beoordelen of de beoordeling door de examinator zorgvuldig is geweest en voldoende is onderbouwd. En dit is het geval geweest volgens het college. De examinator heeft op het beoordelingsformulier toegelicht dat [appellante] in haar pitch klinische redeneerfouten heeft gemaakt en dat haar pitch van onvoldoende kwaliteit was. Hiermee heeft de examinator deugdelijk gemotiveerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Er is daarom geen aanleiding voor het standpunt dat deze inhoudelijke beoordeling niet klopt. Ook het door [appellante] aangevoerde argument dat een medestudent is bevoordeeld omdat de wijze van verdeling van de casussen, namelijk via tossen, door de examinator niet is gecontroleerd en die student daardoor volgens [appellante] zijn voorkeurscasus kreeg, kan volgens het college niet leiden tot een ander oordeel. De examinator heeft namelijk toegelicht dat het ging om zes gelijkwaardige casussen met dezelfde moeilijkheidsgraad. Om die reden is er ook geen grond om het verzoek om een herbeoordeling door een onafhankelijke examinator toe te wijzen.
Beroep
4.       [appellante] is het niet eens met de beslissing van het college. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] zo dat zij vindt dat de beoordeling van haar pitch met het cijfer 5 niet in stand kan blijven omdat deze beoordeling subjectief tot stand is gekomen. [appellante] stelt dat haar medestudenten ook tekst hebben voorgelezen vanaf het beeldscherm, maar dat dit alleen bij haar is meegenomen in de beoordeling. De andere studenten hebben voordeel gehad doordat de examinator de verdeling van de casussen niet heeft gecontroleerd. Daarnaast kon zij slechts op één plek in het klaslokaal staan om het scherm te kunnen zien en was het daarom voor haar minder goed mogelijk om contact te hebben met het publiek. Deze omstandigheden zijn volgens haar ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling.
Beoordeling van het beroep
4.1.    In artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat de Afdeling een oordeel geeft over de vraag of de examinator de pitch heeft kunnen beoordelen met een 5. De Afdeling onderzoekt wel of het college terecht de beoordeling in stand heeft gelaten omdat bij de beoordeling is voldaan aan voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld.
4.2.    Uit de beroepsgronden van [appellante] valt op te maken dat zij opkomt tegen de inhoudelijke beoordeling van haar pitch. Het beroep is daarmee gericht tegen een beslissing inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen ter zake van de examinering van [appellante] en de gehanteerde beoordelingsnormen. De door [appellante] aangevoerde gronden geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. In dit kader merkt de Afdeling nog op dat het niet-transparant verdelen van de casussen, wat hiervan ook zij, niet betekent dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen. De examinator heeft in administratief beroep verklaard dat alle casussen een gelijke moeilijkheidsgraad hadden, waardoor [appellante] hierdoor niet is benadeeld. Ook de door haar overgelegde situatieschetsen van de toetsopstelling leiden niet tot een ander oordeel. Uit de beoordeling van het onderdeel presentatietechniek blijkt dat de kritiek van de examinator zich met name richt op het gegeven dat [appellante] tijdens haar pitch veel heeft voorgelezen vanaf het beeldscherm en daardoor weinig contact had met het publiek. Het gebrek aan contact met het publiek heeft de examinator niet toegeschreven aan de positie van [appellante] in het lokaal.
4.3.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
705-1064