ECLI:NL:RVS:2024:2149
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- M. Soffers
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inbewaringstelling vreemdeling en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 2 december 2021 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 16 november 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van de inbewaringstelling zicht op overdracht naar Roemenië bestond, maar de vreemdeling stelde dat de overdrachtstermijn al was verstreken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat Roemenië op 27 juli 2020 het verzoek om terugname had aanvaard en de overdrachtstermijn op 27 januari 2021 was verstreken. De rechtbank had geen voorlopige voorziening getroffen, waardoor de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring, die is vastgesteld op € 2500,00 voor de periode van 16 november 2021 tot en met 10 december 2021. Daarnaast moet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2024.