ECLI:NL:RVS:2024:2116

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
202307660/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot beperkte kennisneming van vertrouwelijke stukken in asielprocedure

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2023. De rechtbank had in deze zaak, geregistreerd onder nummer NL21.13476, een beslissing genomen die de staatssecretaris niet beviel. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vertrouwelijke gedingstukken overgelegd, waarbij hij zich beroept op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel regelt de kennisneming van stukken in bestuursrechtelijke procedures en biedt de mogelijkheid om de kennisneming te beperken indien gewichtige redenen dit rechtvaardigen.

De minister heeft aangevoerd dat het noodzakelijk is om de identiteit van vertrouwenspersonen en informanten te beschermen, omdat deze personen anders in gevaar kunnen komen. Hij heeft ook gesteld dat het bekend worden van bepaalde onderzoeksmethoden en -technieken het toekomstige onderzoek zou kunnen schaden. De Afdeling heeft de vertrouwelijk overgelegde stukken bekeken en geconcludeerd dat de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van deze stukken. De Afdeling heeft daarom het verzoek van de minister tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht.

De beslissing is genomen door de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Raad van State, waarbij mr. A.J.C. de Moor-van Vugt als lid en mr. D.I. van Kesteren als griffier aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 mei 2024.

Uitspraak

202307660/3/V1.
Datum beslissing: 23 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2023 in zaak nr. NL21.13476 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2023 in zaak nr. NL21.13476.
De minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) heeft, op verzoek van de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de vreemdeling, namelijk:
- een memorandum van 3 november 2015 van het Cluster Ambtsberichten aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Kigali;
- een onderzoeksverslag van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Kigali van 12 juni 2016;
- een e-mailwisseling tussen het Cluster Ambtberichten en de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Kigali van 3 augustus 2016 tot en met 5 augustus 2016.
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       De minister heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij een beperkte kennisneming in dit geval noodzakelijk acht om de bij de bij het onderzoek geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken te beschermen. De minister heeft toegelicht dat voor een onderzoek naar aanleiding van een asielverzoek vaak vertrouwenspersonen en informanten worden ingeschakeld en dat hij verantwoordelijk is voor het handhaven van een vertrouwelijke omgang met hun identiteit, functies en door hen verstrekte informatie. Doet hij dat niet, dan kan bekend raken dat zij aan een asielonderzoek hebben meegewerkt en kunnen zij ernstig gevaar lopen. Verder heeft de minister uitgelegd dat het nodig kan zijn om een beroep te doen op de bescherming van een gebruikte onderzoeksmethode of -techniek. Dat heeft volgens hem verschillende redenen. Soms is het nodig, omdat de identiteit van een vertrouwenspersoon of informant kan worden afgeleid uit een gebruikte onderzoeksmethode of -techniek. Daarnaast kan het nodig zijn omdat als methoden en technieken bekend zouden worden, de gegevens misbruikt zouden kunnen worden waardoor toekomstig onderzoek niet meer mogelijk is of zelfs geen zin meer heeft.
4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen, derden en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken in dit geval zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van de stukken. Daarnaast beroept de minister zich wat betreft de mailwisseling ook terecht op onevenredige benadeling.
5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024
897