ECLI:NL:RVS:2024:211

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202303707/2/V1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning en inreisverbod

Op 24 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 mei 2023 het beroep van een vreemdeling gegrond had verklaard en de staatssecretaris had opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had deze aanvraag op 5 september 2019 afgewezen en had op 7 januari 2020 een inreisverbod uitgevaardigd tegen de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris opnieuw moest beslissen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet hoefde te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris ingewilligd en bepaald dat de staatssecretaris geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Dit betekent dat de staatssecretaris voorlopig niet verplicht is om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Uitspraak

202303707/2/V1.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 mei 2023 in zaak nr. NL22.23429 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 januari 2020 heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het tegen die besluiten door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
210