ECLI:NL:RVS:2024:2108
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet-ontvankelijk verklaring aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 december 2023 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank Den Haag had op 22 april 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.E. Visscher, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en de voorzieningenrechter heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet noodzakelijk was.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de ontvankelijkheid van asielaanvragen en de rol van de rechter in het waarborgen van rechtsbescherming.