ECLI:NL:RVS:2024:2097
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
Op 21 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 15 februari 2024 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 16 april 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld en de motivering van de rechtbank werd door de Afdeling overgenomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 21 mei 2024, waarbij mr. B. Meijer als voorzieningenrechter en mr. A.M. van Meurs-Heuvel als griffier aanwezig waren.