ECLI:NL:RVS:2024:2038

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
202300725/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over handhavingsverzoek met betrekking tot geluid- en lichthinder van padelbanen op tennispark

Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een handhavingsverzoek van [appellante sub 2] tegen het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. Het verzoek betreft de door [appellante sub 2] ervaren licht- en geluidsoverlast van twee padelbanen op het tennispark 'De Oude Eik'. De zaak is ontstaan na een besluit van het college van 17 november 2020, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van [appellante sub 2] gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep. De Afdeling heeft vastgesteld dat de geluidmetingen die door de Omgevingsdienst zijn uitgevoerd, niet representatief waren voor de werkelijke situatie. De rechtbank heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar op onjuiste gronden. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 4 juli 2023 te herstellen, door een nieuwe meting uit te voeren of de onzorgvuldigheden in het onderzoek te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige metingen en de toepassing van de juiste normen bij het beoordelen van geluidsoverlast.

Uitspraak

202300725/1/R3.
Datum uitspraak: 15 mei 2024

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
I. het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar
II. [appellante sub 2], wonend te Wassenaar,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2022 in zaak nr. 21/4848 in het geding tussen:
[appellante sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2020 heeft het college geweigerd om handhavend op te treden tegen de door [appellante sub 2] ondervonden licht- en geluidhinder van het gebruik van twee padelbanen op het perceel van tennispark "De Oude Eik" aan het Ammonslaantje 37 te Wassenaar (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 juni 2021 heeft het college het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de motivering van het besluit van 17 november 2020 aangepast.
Bij uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juni 2021 vernietigd, voor zover bij dit besluit het verzoek om handhavend op te treden tegen de niet-naleving van de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) met betrekking tot het geluidsniveau, veroorzaakt door de padelbanen op het tennispark "De Oude Eik" te Wassenaar, is afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Bij besluit van 4 juli 2023 heeft het college besloten het besluit van 17 januari 2020 in stand te laten onder aanpassing van de motivering.
[appellante sub 2] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 4 juli 2023.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag, en [appellante sub 2], vergezeld van [gemachtigde A] zijn verschenen. Voorts is ter zitting tennispark "De Oude Eik", vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord. Aan de zijde van het college is ook verschenen ir. J.A. Huizer, ing. P. Zonneveld, D.P.N. Nabais, mr. H.D.M. Prevoo, A.E. Dijkman, B. Pruijssers en I. Vonk. Aan de zijde van [appellante sub 2] is ook verschenen ing. E. Roelofsen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
2. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 14 februari 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. Op het tennispark "De Oude Eik" (hierna: het tennispark) zijn twee padelbanen aangelegd. Voor deze padelbanen heeft het college aan [gemachtigde B] bij besluit van 24 oktober 2017, gewijzigd bij besluit van 8 maart 2018, een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1746, onherroepelijk.
4. [ appellante sub 2] woont op het perceel [locatie 1] in Wassenaar. De achtertuin van dit perceel grenst aan de padelbanen.
5. [ appellante sub 2] heeft diverse handhavingsverzoeken ingediend Deze uitspraak gaat over de handhavingsverzoek van 14 februari 2020, voor zover dat ziet op de door [appellante sub 2] gestelde licht- en geluidsoverlast. De andere aspecten die in het verzoek van 14 februari 2020 zijn genoemd, zijn onderwerp van het geschil in zaak nr. 202201517/1/1R3.
6. Bij besluit van 17 november 2020 heeft het college het verzoek om handhavend op te treden afgewezen. Bij besluit van 11 juni 2021 heeft het college het bezwaar van [appellante sub 2], voor zover dat betrekking had op het aspect geluidhinder, gedeeltelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van [appellante sub 2] gegrond verklaard en het besluit van 11 juni 2021 vernietigd voor zover dit betrekking heeft op het aspect geluidhinder.
Einduitspraak op de hoger beroepen
De beoordeling van de hoger beroepen
7. Het college en [appellante sub 2] komen op tegen het oordeel van de rechtbank over de gestelde geluidsoverlast. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] gaat ook over het oordeel van de rechtbank over het de gestelde lichthinder.
Lichthinder
8. [ appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft mogen aansluiten bij de 'Algemene richtlijn betreffende lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de NSVV) en dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van onaanvaardbare lichthinder op de gevel geen sprake is. Zij voert aan dat zij in de hele tuin hinder ondervindt van de lampen rondom de padelbanen. [appellante sub 2] wijst op een beoordeling die A. Bakker van de NSVV heeft gemaakt van het rapport van Aerolux B.V. van 20 februari 2018 dat is opgesteld voorafgaand aan de aanleg van de padelbanen, en naar een opmerking van Platform Lichthinder over dat rapport van Aerolux.
8.1.
Op 18 februari 2020 heeft de Omgevingsdienst Haaglanden tussen 20.00 uur en 21.00 uur een lichtonderzoek uitgevoerd. Op dat moment stond de verlichting bij beide padelbanen aan. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 24 maart 2020. In het rapport staat, voor zover van belang, dat een inrichting op grond van het zorgplichtartikel van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit lichthinder moet voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het tot een aanvaardbaar niveau moet beperken. In het rapport staat dat, omdat in het Activiteitenbesluit voor de toetsing geen normen zijn opgenomen, bij de beoordeling wordt getoetst aan de grenswaarden uit de richtlijn van de NSVV. In het rapport staat dat tijdens het onderzoek op het perceel is vastgesteld dat de lichtsterkte van de armaturen ten hoogste 135 candela bedraagt. De grenswaarde voor de dag- en avondperiode in gebieden met een lage omgevingshelderheid is 7500 candela. Deze grenswaarde wordt dus niet overschreden. Verder staat in het rapport dat tijdens het onderzoek voor de verlichtingssterkte op de gevel ten hoogste een waarde van 0,19 lux is vastgesteld, terwijl hier een grenswaarde van 5 lux geldt in de dag- en avondperiode. Deze grenswaarde wordt dus niet overschreden.
Het college heeft zich onder verwijzing naar het rapport van de Omgevingsdienst van 24 maart 2020 op het standpunt gesteld dat er geen overtreding is van artikel 2.1, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder h, van het Activiteitenbesluit.
8.2.
Het tennispark is een zogeheten inrichting, die valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.
Uit artikel 2.1, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder h, van het Activiteitenbesluit volgt dat lichthinder dient te worden voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, tot een aanvaardbaar niveau te worden beperkt.
8.3.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat in de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, blz. 181) dat de richtlijn van de NSVV als uitgangspunt kan worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of er lichthinder optreedt. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die richtlijn in dit geval niet kan worden gehanteerd. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college voor de beoordeling van de lichthinder aansluiting heeft kunnen zoeken bij die richtlijn.
[appellante sub 2] heeft de resultaten van het onderzoek van de Omgevingsdienst niet bestreden. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de door haar genoemde beoordeling van Bakker en de opmerking van Platform Lichthinder geen reactie zijn op het onderzoek van de Omgevingsdienst, maar op een in 2018 uitgevoerd onderzoek van Aerolux, dat in opdracht van [gemachtigde B] is uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder h, van het Activiteitenbesluit en dat het college daarom niet bevoegd was handhavend op te treden.
Het betoog slaagt niet.
Geluidsoverlast
9. Er zijn verschillende metingen uitgevoerd bij de woning van [appellante sub 2] van het geluid afkomstig van het tennispark en de daarvan deel uitmakende padelbanen. Het college heeft in het besluit op bezwaar de afwijzing van handhavingsverzoek gebaseerd op een rapport van de Omgevingsdienst van 8 juni 2021 over een meting op 12 oktober 2020. Dat brengt met zich dat rapporten over andere, eerder en later, uitgevoerde metingen en de door [appellante sub 2] overgelegde tegenrapporten over die eerder en later uitgevoerde onderzoeken bij de beoordeling van de hoger beroepen geen rol kunnen spelen.
10. De geluidvoorschriften met grenswaarden zijn opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Ingevolge dat artikel geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,Lt ter plaatse van gevoelige gebouwen een standaardgeluidnorm van, voor zover van belang, 45 dB(A) voor de avondperiode. Voor het maximale geluidniveau LAmax geldt ter plaatse een standaardgeluidnorm van 65 dB(A) voor deze periode. In artikel 2.18, eerste lid, van het Activiteitenbesluit staat dat bij het bepalen van de geluidniveaus het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport-of recreatieactiviteiten buiten beschouwing blijft. In artikel 2.18, derde lid, van het Activiteitenbesluit staat dat bij het bepalen van het maximaal geluidniveau het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing wordt gelaten.
11. Het college heeft het geluidsonderzoek beperkt tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Daarbij heeft het van belang geacht dat de overlast die [appellante sub 2] ervaart, afkomstig is van het stemgeluid van de beoefenaars van de sportactiviteiten en het (contact)geluid van de sportactiviteiten zelf, en deze geluiden bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau buiten beschouwing moeten blijven. Er blijft daardoor volgens het college geen relevant overlastgevend geluid meer over om te meten bij het bepalen van het maximaal geluidniveau.
12. Er zijn tussen vrijdag 19 juni 2020 en dinsdag 23 juni 2020 en tussen dinsdag 21 juli en vrijdag 24 juli 2020 geluidsonderzoeken uitgevoerd bij de woning van [appellante sub 2]. Nadien is gebleken dat die onderzoeken niet geheel juist waren uitgevoerd. Het college heeft een nieuw geluidsonderzoek laten verrichten, in de periode van zondag 11 oktober tot en met woensdag 14 oktober 2020. De resultaten zijn neergelegd in een rapport van 3 november 2020. Uit dat rapport blijkt volgens het college dat de in het Activiteitenbesluit gestelde normen die betrekking hebben op geluidhinder niet worden overtreden. Het college heeft op grond hiervan in het besluit van 17 november 2020 het handhavingsverzoek afgewezen.
Hangende bezwaar heeft de Omgevingsdienst vastgesteld dat het geluidrapport op één belangrijk aspect niet correct is. Hoewel de geluidmetingen op zichzelf juist zijn verricht, is volgens het college bij het vaststellen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten onrechte geen rekening gehouden met een toeslag voor impulsachtig geluid. Uit het geluidrapport van 8 juni 2021, dat is gebaseerd op de geluidmeting op 12 oktober 2020, blijkt dat als deze toeslag wel wordt toegepast, er in de avondperiode sprake is van een overtreding van de geluidsnormen als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit van 3 dB. Het college heeft zich onder verwijzing naar het door hem gevoerde handhavingsbeleid, de Landelijke Handhavingsstrategie, op het standpunt gesteld dat deze overschrijding van 3 dB niet leidt tot het opleggen van een last onder dwangsom. Volgens het college is er sprake van een beperkte overschrijding van de geluidsnormen in de avondperiode. Het is volgens het college aannemelijk dat het tennispark zich niet bewust is geweest van de overtreding. Uit het gevoerde handhavingsbeleid volgt volgens het college dat het tennispark eerst de gelegenheid moet worden geboden tot herstel alvorens tot handhaving wordt overgegaan. Het college heeft daarom een waarschuwingsbrief aan het tennispark verzonden en geen last onder dwangsom opgelegd. Het heeft het primaire besluit in stand gelaten onder aanpassing van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
13. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat in de avondperiode sprake is van een overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit voor wat betreft het langtijdgemiddelde geluidniveau dat wordt veroorzaakt door het gebruik van de padelbanen. Wel verschillen partijen van mening over de mate van overschrijding en over de wijze waarop het college hierop had moeten reageren.
De rechtbank heeft met het oog op de beoordeling van het beroep wat het aspect geluidhinder betreft de Stichting advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) als deskundige benoemd.
14. De STAB komt tot de conclusie dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat in de avondperiode sprake is van een grotere overschrijding van het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau dan op basis van de rapportage van de Omgevingsdienst is aangenomen. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen. Gelet op de door de STAB berekende geluidniveaus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijke overschrijding van het toegestane langtijdgemiddelde geluidniveau voor de avondperiode en niet van een beperkte overschrijding zoals door het college is gesteld. Daarom kon het college niet in redelijkheid volstaan met het geven van een waarschuwing, maar had, gelet op de beginselplicht tot handhaving, direct handhavend moeten worden opgetreden. De rechtbank heeft om die reden het beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 juni 2021 vernietigen voor zover dit betrekking heeft op het aspect geluidhinder.
15. [ appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet de geluidgrenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn, maar de geluidgrenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de Hinderwetvergunning die in 1992 aan het tennispark is verleend.
15.1.
Bij besluit van 15 december 1992 heeft het college aan [gemachtigde B] een vergunning op grond van de Hinderwet verleend voor het oprichten en in werking hebben van een tennispark.
15.2.
In de Hinderwetvergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming van geluidhinder bij de woning aan het [locatie 2]. Dat is niet de woning van [appellante sub 2]. De Hinderwetvergunning is verleend, voordat voor de padelbanen in 2017 een omgevingsvergunning is verleend. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat niet de geluidgrenswaarden uit de Hinderwetvergunning van belang zijn voor de beoordeling van de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellante sub 2] als gevolg van de padelbanen. Het college heeft terecht toepassing gegeven aan de normen die in het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. Het betoog van [appellante sub 2] slaagt niet.
16. [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat stemgeluid en piekgeluiden hadden moeten worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een overtreding. Zij voert in dit verband aan dat het sportterrein een binnenterrein is en het stemgeluid ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Activiteitenbesluit daarom niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Zij voert verder aan dat het stemgeluid van de sporters zelf niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Zij voert tot slot aan dat stemgeluid en piekgeluid in eerdere onderzoeken wel is meegenomen.
16.1.
Het gaat hier om de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, zijn in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit bepaalde vormen van geluid vermeld die bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 2.17, buiten beschouwing worden gelaten.
16.2.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van het maximaal geluidniveau én het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing gelaten, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein. Anders dan [appellante sub 2] aanvoert, kunnen het tennispark en de daar gelegen padelbanen niet worden aangemerkt als zo'n binnenterrein. In de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, nr. 415, p. 205) wordt in geval van een binnenterrein gesproken over een buitenterrein dat omsloten is door bebouwing waar het omgevingsgeluid vanwege die beslotenheid doorgaans veel lager zal zijn en het stemgeluid dan eerder tot overlast zal leiden. In dit geval zijn het tennispark en de padelbanen niet zo door bebouwing omgeven dat gesproken kan worden van een besloten ligging.
In artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder b, is bepaald dat bij het bepalen van voormelde geluidniveaus ook het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sportactiviteiten buiten beschouwing moet blijven. Dat betekent, anders dan [appellante sub 2] aanvoert, het college geen rekening hoefde te houden met het stemgeluid van toeschouwers én sporters.
Ingevolge artikel 2.18, derde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau het geluid van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten buiten beschouwing gelaten. Het college hoefde daarom bij het bepalen van het maximaal geluidniveau geen rekening te houden met het geluid van het padel-spel.
16.3.
Omdat [appellante sub 2] overlast ervaart van het stemgeluid van de sporters en het geluid van het padel-spel zelf en deze geluiden, zoals hiervoor staat, buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van het maximaal geluidniveau, een zogenoemd piekgeluidniveau, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat er geen relevant overlastgevend geluid meer overblijft om te meten bij het bepalen van het maximaal geluidniveau. Dat het college in de procedure over de omgevingsvergunning een ander standpunt innam, leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die procedure een ander toetsingskader gold.
Dit betekent dat het college bij het onderzoek of sprake is van een overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit in dit geval terecht de piekgeluiden buiten beschouwing heeft gelaten.
Het betoog slaagt niet.
17. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in geval van een representatieve bedrijfssituatie sprake zal zijn van een grotere overschrijding van de geluidgrenswaarde voor de avondperiode dan de 3 dB waarvan het college is uitgegaan als uitgangspunt voor de beslissing op het handhavingsverzoek. Het college voert in dit verband aan dat uit de overwegingen van de rechtbank volgt dat bij het onderzoek niet moet worden uitgegaan van feitelijke metingen, maar van een theoretische modelmatige benadering. Volgens het college zijn de metingen in overeenstemming met de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (hierna: de Handleiding) zoveel mogelijk tijdens een representatieve bedrijfssituatie uitgevoerd, waarbij van belang is dat de momenten waarop is gemeten vooraf zijn besproken met [appellante sub 2].
17.1.
De STAB is in haar verslag eerst ingegaan op de beschikbare akoestische onderzoeken naar de padelbanen in Wassenaar en elders in Nederland. Eén van die onderzoeken is een onderzoek van Ingenieursbureau DGMR. In het verslag staat dat DGMR op grond van een uitgebreid akoestisch onderzoek naar de geluidproductie van een padelbaan elders in Nederland een representatieve bedrijfssituatie heeft vastgesteld, waarbij vier geoefende spelers continu van een baan gebruik zullen maken. De STAB heeft de uitkomsten van dit onderzoek gebruikt als referentie voor de situatie in Wassenaar. De STAB is vervolgens ingegaan op de metingen die bij de woning van [appellante sub 2] zijn uitgevoerd en op de reacties van [appellante sub 2] daarop. Volgens de STAB bevatten de ten behoeve van de aanleg van de padelbanen opgestelde rapporten en de metingen die door de Omgevingsdienst zijn uitgevoerd onvoldoende informatie over de representatieve bedrijfssituatie. De STAB heeft daarom aan de hand van de door DGMR bepaalde representatieve bedrijfssituatie een indicatieve berekening gemaakt van de gevelbelasting van de woning van [appellante sub 2]. Gedurende de avondperiode heeft STAB een LAr, LT berekend van 48,0 dB(A) op 1,5 m hoogte en 51,1 dB(A) op 5 m hoogte. Het is volgens de STAB dus aannemelijk dat in geval van voormelde representatieve bedrijfssituatie, sprake zal zijn van een grotere overschrijding van de geluidgrenswaarde voor de avondperiode dan de 3 dB waarvan het college is uitgegaan als uitgangspunt voor de beslissing op het handhavingsverzoek.
17.2.
De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de bevindingen van de STAB, geen sprake was van een representatieve bedrijfssituatie ten tijde van de meting op 12 oktober 2020. Van die metingen kan daarom niet worden uitgegaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat de STAB op de gevel van de woning van [appellante sub 2] een geluidsniveau gedurende de avondperiode heeft berekend van 48 dB(A) op 1,5 m hoogte en van 51,1 dB(A) op 5 m hoogte. De rechtbank is, gelet op het verslag van de STAB, van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de geluidmetingen van de Omgevingsdienst die ten grondslag liggen aan het besluit van 11 juni 2021. In geval van een representatieve bedrijfssituatie, waarin de padelbanen (vrijwel) continu worden gebruikt door geoefende spelers, is sprake van een grotere overschrijding van de geluidgrenswaarden voor de avondperiode dan de 3 dB waarvan het college is uitgegaan als uitgangspunt voor de beslissing op het handhavingsverzoek.
17.3.
De vraag is of het college het handhavingsverzoek op goede gronden heeft afgewezen. Hierbij moet voorop worden gesteld dat het college alleen tot handhavend optreden kan overgaan als is vastgesteld dat zich daadwerkelijk een overschrijding van die grenswaarden heeft voorgedaan. Het college dient daartoe voldoende zorgvuldig en op de representatieve bedrijfssituatie gebaseerd onderzoek te (laten) verrichten. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2900, onder 4.2.
17.4.
In het rapport van 8 juni 2021 staat dat in de periode van zondag 11 oktober 2020 tot en met woensdag 14 oktober 2020 een onderzoek is uitgevoerd. Er is op 10 oktober 202 een geluidmeter geplaatst, die op 11 oktober 2020 door [appellante sub 2] is gestart. Op 15 oktober 2020 is de meter weer opgehaald. Op dat moment is vastgesteld dat de meter tot de voorgaande nacht heeft opgenomen. Bij de analyse van de verschillende opgenomen avondperioden is geconcludeerd dat het gemiddelde geluidsniveau op 12 oktober 2020 het hoogst was en dat op die avond net zo lang werd doorgespeeld als de daaropvolgende dagen. Die avond is voor het onderzoek als uitgangspunt genomen.
17.5.
De STAB heeft geconstateerd dat in het rapport van 8 juni 2021 een weergave dan wel een bespreking van de representatieve bedrijfssituatie ontbreekt. Omdat de Omgevingsdienst meermalen bij de analyse van de metingen heeft geconstateerd dat sprake was van een spel dat meer rustig, recreatief was en er vaak werd gepraat en geroepen, is volgens de STAB duidelijk dat de metingen niet representatief waren voor de representatieve bedrijfssituatie van deze padelbanen. Zoals de STAB heeft vastgesteld, ontbreekt in het rapport van 8 juni 2021 een weergave of een bespreking van de representatieve bedrijfssituatie. De Afdeling ziet net als de rechtbank geen aanleiding de STAB niet te volgen in haar vaststelling dat de metingen op 12 oktober 2020 niet representatief waren voor de representatieve bedrijfssituatie van de padelbanen. Dat, zoals het college aanvoert, de momenten waarop is gemeten vooraf met [appellante sub 2] zijn besproken, leidt niet tot een ander oordeel. [appellante sub 2] heeft aangegeven op welke momenten, namelijk op zondag en doordeweekse avonden, zij in het algemeen de meeste geluidsoverlast ervaart. Dat vervolgens op die momenten is gemeten, wil niet zeggen dat er tijdens die metingen ook daadwerkelijk van een representatieve bedrijfssituatie sprake was. De toezichthouder die de meetapparatuur heeft geplaatst en de metingen van 12 oktober 2020 heeft geanalyseerd was tijdens die metingen niet aanwezig om dit te kunnen vaststellen. De Afdeling wijst in dit verband op de opmerking van [appellante sub 2] dat op 12 oktober 2020 de banen niet volledig bezet waren. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college bij de beoordeling van de vraag in hoeverre het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt overschreden niet heeft kunnen uitgaan van de feitelijke situatie tijdens de op 12 oktober 2020 uitgevoerde geluidmeting. Die situatie was immers niet representatief te achten.
Het betoog van het college faalt in zoverre.
17.6.
Het college betoogt echter terecht dat de rechtbank, door vervolgens uit te gaan van het door de STAB berekende geluidsniveau, gebaseerd op de representatieve bedrijfssituatie van een padelbaan elders, niet heeft onderkend dat het college pas tot handhaving kan overgaan als zich daadwerkelijk een overschrijding van de grenswaarden ter plaatse van de woning van [appellante sub 2] heeft voorgedaan.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat, uitgaande van het door de STAB berekende geluidniveau, er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de geluidmetingen van de Omgevingsdienst die ten grondslag liggen aan het besluit van 11 juni 2021 en dat in geval van een representatieve bedrijfssituatie er sprake is van een grotere overschrijding van de geluidgrenswaarden voor de avondperiode dan de 3 dB waarvan het college is uitgegaan als uitgangspunt voor de beslissing op het handhavingsverzoek. Dit betekent dat de rechtbank ook ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de door de STAB berekende geluidniveaus, sprake is van een aanzienlijke overschrijding van het toegestane langtijdgemiddelde geluidniveau voor de avondperiode, en niet van een beperkte overschrijding, zodat het college niet kon volstaan met het geven van een waarschuwing, maar, gelet op de beginselplicht tot handhaving, direct handhavend had moeten optreden.
Het betoog van het college is terecht voorgedragen. Dat wat het college voor het overige heeft aangevoerd over het oordeel van de rechtbank over de representatieve bedrijfssituatie en over de andere aspecten in het verslag van de STAB behoeft geen bespreking meer.
Het betoog van het college kan, gelet op wat hiervoor onder 17.5 is overwogen, echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
17.7.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het besluit weliswaar terecht heeft vernietigd, maar niet heeft kunnen overwegen dat het college direct tot handhavend optreden had moeten overgaan. De rechtbank had het college moeten opdragen een nieuw besluit te nemen op grond van een nieuw uit te voeren meting bij de woning van [appellante sub 2] van het geluid afkomstig van het tennispark en de daarvan deel uitmakende padelbanen op zodanige momenten en bij een zodanig gebruik van ook de padelbanen dat het geluid bij de woning van [appellante sub 2] in verband met een voor het tennispark representatief te achten bedrijfssituatie wordt gemeten.
Conclusie over de hoger beroepen
18. Het hoger beroep van het college en het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, met een verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd. De rechtbank heeft het besluit van 11 juni 2021, voor zover dat betrekking heeft op het aspect geluidhinder, terecht, zij het, zoals hiervoor overwogen, op onjuiste gronden, vernietigd en het college terecht opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
18.1.
De Afdeling stelt vast het de voorzieningenrechter van de Afdeling in zijn uitspraak van 6 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1375, tot dezelfde voorlopige conclusie over het hoger beroep van het college is gekomen. De voorzieningenrechter heeft bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat het college met inachtneming van zijn uitspraak en op een wijze zoals hiervoor onder 17.7 staat, een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [appellante sub 2] tegen het besluit van 17 november 2020.
19. Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter op 4 juli 2023 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante sub 2]. Het college heeft besloten het besluit van 17 november 2020 tot afwijzing van het handhavingsverzoek, in stand te laten onder aanpassing van de motivering.
Dit besluit is gelet op artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, mede onderwerp van dit geding. [appellante sub 2] heeft beroepsgronden tegen dit besluit aangevoerd. De Afdeling zal deze beroepsgronden hierna bespreken.
20. Het college hoeft geen proceskosten voor de behandeling van het hoger beroep te vergoeden. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt van het college griffierecht geheven.
Tussenuitspraak op het beroep
Het besluit van 4 juli 2023
21. Peutz heeft in opdracht van het college op 16 mei 2023 een geluidmeting bij de woning van [appellante sub 2] uitgevoerd. De metingen zijn uitgevoerd volgens methode II.1 van de Handleiding. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van 2 juni 2023. Er is gemeten op twee locaties, namelijk op een afstand van 2 m vóór de gevel en, tegelijkertijd en op verzoek van [appellante sub 2], direct naast de gevel. De metingen hebben plaatsgevonden tussen 19.00 uur en 22.15 uur. Tussen 19.00 uur en 22.00 uur is het geluid van het spel gemeten en vanaf 22.00 uur tot 22.15 uur is er gemeten om het achtergrondgeluidniveau vast te stellen.
In het rapport is geconcludeerd dat uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op de gevel van de woning van [appellante sub 2] het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bij representatief gebruik van beide padelbanen in de avondperiode maximaal 46 dB(A) bedraagt. Rekening houdend met de meetonnauwkeurigheid van ten minste 1 dB kan volgens het rapport niet worden geconcludeerd dat de grenswaarde van 45 dB(A) voor de avondperiode wordt overschreden.
22. Het college heeft [appellante sub 2] in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren. Dit heeft zij gedaan. Zij heeft bij haar zienswijze onder meer een rapport van NSG van 16 juni 2023 en een beschouwing van M+P van 9 juni 2023 overgelegd.
23. Het college heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van Peutz van 2 juni 2023 en de nadere notitie van 22 juni 2023, in het besluit van 4 juli 2023 op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden, omdat in een representatieve bedrijfssituatie de geluidnormen als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet worden overtreden. Volgens het college bedraagt het Iangtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de woning van [appellante sub 2] bij representatief gebruik van de padelbanen in de avondperiode ten hoogste 46 dB(A). Rekening houdend met de toepasselijke nauwkeurigheidsmarge kan volgens het college niet worden geconcludeerd dat de grenswaarde van 45 dB(A) voor de avondperiode wordt overschreden.
De beoordeling van de gronden
24. [ appellante sub 2] betoogt dat niet de geluidgrenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn, maar de geluidgrenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de Hinderwetvergunning die in 1992 aan het tennispark is verleend.
24.1.
Dit betoog slaagt niet. De Afdeling verwijst in dit verband naar wat zij hiervoor onder 15.2 heeft overwogen.
25. [appellante sub 2] betoogt dat het college het rapport van Peutz niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voert aan dat de meting niet tijdens een representatieve bedrijfssituatie heeft plaatsgevonden. Ze voert verder aan dat op de meting vóór de gevel ten onrechte 3 dB als gevelcorrectie in mindering is gebracht en dat de meting naast de gevel ten onrechte voor het afstandsverschil is gecorrigeerd. Zij voert tot slot aan dat, gelet op de afstand tot de padelbanen van meer dan 50 m, niet met tegenwind had mogen worden gemeten en minimaal twee metingen hadden moeten worden verricht met minimaal vier uur tijdsverschil. Ter onderbouwing van haar betoog wijst [appellante sub 2] op een notitie van M+P van 9 juni 2023 en een ongedateerde reactie van M+P.
25.1.
Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op over het advies is aangevoerd.
- representatieve bedrijfssituatie
25.2.
In de Handleiding is het begrip 'representatieve bedrijfssituatie omschreven als: 'Situatie waarbij de voor de geluidsproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode'.
25.3.
In het rapport van Peutz staat dat tijdens de metingen tussen 19.00 uur en 22.00 uur de twee padelbanen volledig in gebruik waren met op elke baan vier spelers. In het rapport staat verder dat volgens de beheerder van het tennispark op de padelbanen altijd wordt gespeeld met spelers met een gemiddeld tot gevorderd niveau. Er wordt geen gebruik gemaakt van de banen door spelers op (inter)nationaal niveau. Per dag verschilt volgens hem de bedrijfssituatie alleen vanwege de bezetting van de banen, niet van het niveau van de spelers. Volgens Peutz wordt bij het volledig bezet zijn van de beide padelbanen gedurende de openingstijden in de avondperiode van 19.00 uur en 22.00 uur invulling gegeven aan de begrip 'representatieve bedrijfssituatie' in de Handleiding.
In het rapport van Peutz is aldus beschreven welke situatie kenmerkend is voor de bedrijfsvoering, namelijk een gebruik van beide padelbanen met op elke baan vier spelers met een gemiddeld tot gevorderd niveau. [appellante sub 2] heeft niet betwist dat deze situatie als de representatieve bedrijfssituatie kan worden aangemerkt. De Afdeling zal hierna bezien of tijdens de meting van deze representatieve bedrijfssituatie sprake was.
25.4.
Vast staat dat gedurende de gehele avondperiode beide banen in gebruik waren met op elke baan vier spelers. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de aanwezige spelers niet kunnen worden aangemerkt als spelers met een gemiddeld tot gevorderd niveau, die normaal gesproken gebruik maken van de padelbanen. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het rapport staat dat tussen 19.30 uur en 21.00 uur op beide banen gespeeld werd door vier spelers per baan die al jarenlang op (vrijwel) alle dinsdagavonden op deze tijden de banen afhuren en dat deze spelers gevorderd zijn. Op de overige tijden in de avond werd, zo staat in het rapport, op de banen gespeeld door spelers die minder regelmatig op het tennispark speelden. De enkele stelling van [appellante sub 2] dat de vier vrouwelijke spelers die tussen 21.00 uur tot 22.00 uur op één baan speelden nog nooit padel hadden gespeeld acht de Afdeling onvoldoende om tot het oordeel te komen dat deze spelers niet zouden kunnen worden aangemerkt als spelers met een gemiddeld tot gevorderd niveau. Uit het door [appellante sub 2] overgelegde e-mailbericht van een toezichthouder van de gemeente, die bij de meting aanwezig was, blijkt slechts dat deze spelers minder geoefend waren. In het e-mailbericht staat dat de aanwezige spelers op de avond kunnen worden beoordeeld als een mix van geoefende en minder geoefende spelers, welke mix in zijn ervaring kon worden beoordeeld als een representatieve situatie. De Afdeling wijst erop dat [gemachtigde B] op de zitting heeft verklaard dat de door [appellante sub 2] bedoelde vrouwelijke spelers in de buurt van het tennispark wonen en daar regelmatig spelen. De Afdeling wijst voorts op de opmerking in het rapport van Peutz dat uit de meetresultaten blijkt dat de gemeten geluidniveaus van 19.30 uur tot 22.00 uur (lees: 21.00 uur) nauwelijks verschilden van die tussen 19.00 uur en 19.30 uur en tussen 21.00 en 22.00 uur.
De Afdeling ziet, gelet hierop, geen grond voor het oordeel dat tijdens de meting in mei 2023 geen sprake was van een representatieve bedrijfssituatie en het college in zoverre niet van die meting mocht uitgaan.
- meetlocatie
25.5.
In paragraaf 3.4.2 van module C van de Handleiding wordt ingegaan op de keuze van de meetlocatie. Er staat dat zo mogelijk het invallend geluidsniveau, dus het geluid zonder bijdrage van reflectie tegen de achterliggende gevel, moet worden gemeten. Indien het meetpunt direct voor een gevel is gesitueerd, wordt, zo staat in de Handleiding, een procedurele gevelcorrectieterm van 3 dB in mindering gebracht om het invallende geluid te bepalen.
25.6.
In het rapport van Peutz staat dat direct vóór, en op verzoek van [appellante sub 2], ook náást de gevel is gemeten. De afstand tot het hart van de padelbanen (het broncentrum) kent een beperkt verschil tussen beide meetposities (54,3 en 51,5 m). De meetpositie naast de gevel is door Peutz als een referentiepunt aangemerkt. Omdat de meetpositie iets dichterbij het broncentrum is gelegen, heeft Peutz het naast de gevel gemeten geluidniveau voor het afstandsverschil gecorrigeerd. Daarnaast heeft Peutz in verband met de gevelreflectie het vóór de gevel gemeten geluidniveau met 3 dB gecorrigeerd. In het rapport is geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, na correcties, op de positie voor de gevel 44,5 dB(A) bedraagt en naast de gevel 46,2 dB(A).
25.7.
Naar het oordeel van de Afdeling verplicht de Handleiding niet tot het uitvoeren van een meting naast de gevel. Wel moet het geluid zonder bijdrage van de reflectie worden gemeten. Dat betekent dat Peutz, om het invallend geluidsniveau te bepalen, overeenkomstig de Handleiding op de meting vóór de gevel een correctie voor de gevelreflectie van 3 dB(A) heeft mogen passen.
De Afdeling stelt met [appellante sub 2] vast dat in het rapport van Peutz ook staat dat het vóór de gevel gemeten geluid slechts 1,3 dB hoger is dan het naast de gevel gemeten geluid, en dus kleiner dan de 3 dB die de Handleiding noemt als correctie. Echter, ook als [appellante sub 2] zou moeten worden gevolgd in haar stelling dat in zo'n geval niet van een correctie van 3 dB, maar van een correctie van 1,3 dB moet worden uitgegaan, betekent dat niet, zoals zij betoogt, dat tot een grotere overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zou worden gekomen dan waarvan het college is uitgegaan. Uit het rapport van Peutz volgt dat een correctie met 1,3 dB in plaats van 3 dB op de positie vóór de gevel leidt tot een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 46,2 dB(A). Dat heeft Peutz op de zitting ook bevestigd. Dat is evenveel als het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de positie náást de gevel. En dat is het beoordelingsniveau waar het college in de besluitvorming van is uitgegaan. Over het betoog van [appellante sub 2] dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de positie náást de gevel hoger zou moeten zijn dan 46,2 dB(A), omdat Peutz ten onrechte een afstandscorrectie heeft toegepast, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals ook in de notitie van Peutz van 22 juni 2023 staat, moet bij de beoordeling van de vraag of aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de woning worden bepaald. Dat betekent dat Peutz bij de meting op de positie naast de gevel terecht een correctie voor het afstandsverschil heeft toegepast. [appellante sub 2] heeft de invulling van die toegepaste correctie niet bestreden.
- afstand tot de padelbanen
25.8.
In paragraaf 3.4.3 van module C van de Handleiding staat dat door meteorologische invloeden de geluidsoverdracht sterk kan variëren, met name bij afstanden groter dan 50 m (ri > 50 m). Bij afstanden die voldoen aan het criterium ri ≤ 50 m en ri ≤ 10(hb + hm), waarbij hb staat voor bronhoogte en hm voor meethoogte, mag onder alle meteorologische omstandigheden gemeten worden. Daarbij is wel vermeld dat de weersomstandigheden een betrouwbare werking van de apparatuur niet mogen belemmeren. Metingen bij regen, sneeuw, mist of extreem lage temperatuur moeten om deze reden zoveel mogelijk worden vermeden. Voorts mag windgeruis de metingen niet beïnvloeden. Metingen op grotere afstanden dienen, zo staat verder in paragraaf 3.4.3, onder specifieke meteorologische omstandigheden verricht te worden. Deze omstandigheden worden 'meteoraamcondities' genoemd. Deze condities zijn in de paragraaf beschreven.
25.9.
In paragraaf 3.5.2 van module C staat dat, afhankelijk van de afstand tot het broncentrum, in het algemeen meer dan één meting per bedrijfstoestand moet worden uitgevoerd. In de in die paragraaf opgenomen tabel wordt bij een afstand gelijk of kleiner dan 50 m uitgegaan van één meting. Bij grotere afstanden moeten er minimaal twee metingen worden uitgevoerd. Er staat verder dat er tussen twee immissiemetingen minimaal 4 uur tussenruimte moet zijn, zodat van een andere meteorologische situatie kan worden gesproken. Indien echter aannemelijk gemaakt kan worden dat meer metingen geen andere conclusies zullen geven, kan met minder metingen worden volstaan.
25.10.
In het rapport van Peutz staat dat bij metingen vanaf een bepaalde afstand tussen het broncentrum en de meetpositie gemeten moet worden binnen het zogenaamde 'meteoraam', waarbij als voorbeeld is gegeven dat moet worden gemeten met meewind (gezien vanaf de bron naar de ontvanger). In het rapport staat verder dat als de afstand kleiner is dan 10(hb + hm) gemeten mag worden onder alle meteorologische omstandigheden. Het gaat hier volgens Peutz om een meethoogte van 6,5 m en een bronhoogte van 1 m, zodat de afstanden van 54,3 m en 51,5 m zodanig zijn dat het meteoraam niet van toepassing is. Er gelden dus alleen algemene bepalingen inzake de weersomstandigheden. In de nadere notitie van Peutz van 22 juni 2023 staat dat er volgens de Handleiding geen meerdere metingen hoeven te worden uitgevoerd.
25.11. [
appellante sub 2] heeft aangevoerd dat uit paragraaf 3.4.3 volgt dat alleen onder alle weersomstandigheden mag worden gemeten als wordt voldaan aan zowel het criterium ri ≤ 50 m als het criterium ri ≤ 10 (hb + hm). De Afdeling wijst erop dat de afstand tot het broncentrum groter is dan 50 m. Als [appellante sub 2] zou moeten worden gevolgd in haar betoog dat aan zowel het criterium ri ≤ 50 m als het criterium ri ≤ 10 (hb + hm) moet worden voldaan, dan had alleen mogen worden gemeten onder 'meteoraamcondities'. Eén van die condities is, zo staat in het rapport van Peutz, dat met meewind moet worden gemeten. In dit geval is, zo volgt uit het rapport van Peutz, met tegenwind gemeten.
25.12. [
appellante sub 2] heeft voorts aangevoerd dat, gelet op de afstand tot de padelbanen van meer dan 50 m, meerdere metingen hadden moeten worden uitgevoerd. De Afdeling leidt uit paragraaf 3.5.2 van module C af dat, gelet op de afstand van 51,5 m tot 54,3 m van de padelbanen, in beginsel minimaal twee metingen moeten worden uitgevoerd. Er kan weliswaar met minder metingen worden volstaan, maar dan moet aannemelijk zijn dat meer metingen geen andere conclusies zullen geven. In het rapport noch in de nadere notitie van Peutz is hierop ingegaan.
25.13.
Zoals onder 25.1 staat, moet het college zich ervan vergewissen dat het onderzoek van Peutz zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet op wat hiervoor onder 25.11 en 25.12 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college dat niet voldoende heeft gedaan. Het besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
26. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat het college had moeten uitgaan van het door NSG gemeten langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overweegt de Afdeling als volgt.
26.1.
NSG heeft op 8 juni 2023 een meting uitgevoerd op het perceel van [appellante sub 2]. De metingen zijn uitgevoerd volgens methode II.1 van de Handleiding. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 16 juni 2023. Er is gemeten op één locatie, naast de gevel van de woning tussen 18.15 uur en 21.10 uur tijdens een volledige bezetting van beide banen. Volgens NSG bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de woning van [appellante sub 2] in de avondperiode 49,9 dB(A).
26.2.
Het college heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van 2 juni 2023 en de notitie van 22 juni 2023, beide van Peutz, op het standpunt gesteld dat op basis van het rapport van NSG geen betrouwbare conclusies over het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kunnen worden getrokken. Het college wijst er in dit verband onder meer op dat de metingen van NSG zijn uitgevoerd bij een te hoge windsnelheid, waardoor sprake zal zijn geweest van windgeruis en daarom te hoge geluidniveaus zijn gemeten, dat er geen achtergrondgeluidmeting is uitgevoerd en gerapporteerd, dat er niet is gecorrigeerd voor het achtergrondgeluid van ieder geval vogels en wegverkeer en dat geen correctie heeft plaatsgevonden voor het verschil in afstand van het broncentrum tot het meetpunt en van het broncentrum tot de gevel.
26.3.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college had moeten uitgaan van het door NSG gemeten langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, alleen al vanwege de omstandigheid dat op basis van het rapport van NSG geen betrouwbare conclusies over het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kunnen worden getrokken.
De Afdeling acht hierbij van belang dat onvoldoende duidelijk is geworden of de windsnelheid tijdens de metingen door NSG niet te hoog was om van de meting te mogen uitgaan. Peutz heeft erop gewezen dat in paragraaf 3.4.3 van module C van de Handleiding staat dat windgeruis de metingen niet mag beïnvloeden. Volgens Peutz was tijdens de meting door NSG de windsnelheid op de meethoogte 5 à 6 m/s met stoten tot 9 m/s. Uit tabel A.6.1, opgenomen in paragraaf 6.3 van module A van de Handleiding, volgt volgens Peutz evenwel dat de maximale windsnelheid waarbij in dit geval metingen nog betrouwbaar kunnen worden uitgevoerd 5 m/s is. Volgens Peutz zal er zeker sprake zijn geweest van windgeruis, waardoor te hoge geluidniveaus zijn gemeten. In zijn notitie van 20 juli 2023 en op de zitting heeft NSG bevestigd dat tijdens de metingen het bij vlagen wat harder waaide. NSG heeft voorts de juistheid van de opmerking van Peutz over de maximale windsnelheid die volgt uit de Handleiding niet bestreden. De enkele stelling van NSG op zitting dat tijdens het terugluisteren van de opname nauwelijks wind te horen was en dat de resultaten van de meting bruikbaar zijn, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om de twijfel over de betrouwbaarheid van de meting weg te nemen.
De Afdeling acht verder van belang dat onvoldoende duidelijk is geworden of NSG heeft gecorrigeerd voor het achtergrondgeluid. Daarbij betrekt de Afdeling dat Peutz erop heeft gewezen dat in het rapport van NSG staat dat voor het resterende achtergrondgeluid is gecorrigeerd met het gemeten achtergrondgeluid, maar dat uit het rapport niet blijkt dat er een achtergrondmeting is uitgevoerd.
Tot slot acht de Afdeling van belang dat NSG heeft gemeten naast de gevel en niet is gebleken dat een correctie is gehanteerd voor het verschil in afstand tussen het meetpunt en de padelbanen en de gevel en de padelbanen, terwijl, zoals hiervoor onder 25.7 staat, bij de beoordeling van de vraag of aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van de woning moet worden bepaald.
Het betoog slaagt niet.
27. Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat het college partijdig is door niet te willen handhaven in verband met de door haar ondervonden geluidsoverlast, overweegt de Afdeling dat hiervoor geen aanknopingspunten bestaan.
Conclusie over het beroep
28. Gelet op wat hiervoor onder 25.11-25.13 is overwogen, heeft het college zich er in het besluit van 4 juli 2023 niet voldoende van vergewist of het onderzoek van Peutz zorgvuldig tot stand is gekomen.
Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college op voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek te herstellen. Het college kan dit doen door alsnog toereikend te motiveren dat het onderzoek van Peutz op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of, indien het concludeert dat dit niet het geval is, de onzorgvuldigheden in het onderzoek te (laten) herstellen door een nieuwe meting uit te (laten) voeren met inachtneming van deze uitspraak en de Handleiding en zo nodig een nieuw besluit te nemen.
29. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt in het kader van het beroep tegen het besluit van 4 juli 2023.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar een griffierecht van € 548,00 wordt geheven;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarover onder 28 is overwogen, het gebrek in het besluit van 4 juli 2023 te herstellen en de Afdeling en partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
473

BIJLAGE

Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 2.17
1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Artikel 2.18
1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:
a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
[…]
3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;
b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan;
[…].