ECLI:NL:RVS:2024:2007
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 mei 2023 was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 17 april 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling is dan ook afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en is een belangrijke beslissing in het kader van het vreemdelingenrecht, waarbij de rechtsbescherming van de vreemdeling tegen uitzetting en de afweging van belangen centraal staan.