ECLI:NL:RVS:2024:1992
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling
Op 8 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 februari 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, had op 24 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.I.T. Sopacua, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 8 mei 2024.