ECLI:NL:RVS:2024:1985

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
11 mei 2024
Zaaknummer
202305729/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam op 26 april 2023 vastgesteld dat aan de appellant een dwangsom van € 427,00 is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing van 21 november 2022. Op 18 juli 2023 heeft het college het bezwaar van de appellant gegrond verklaard en de hoogte van de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 450,00. De appellant heeft echter aangevoerd dat het college ten onrechte niet op zijn ingebrekestelling van 11 mei 2023 heeft beslist, en dat het college hem daarom een hogere dwangsom is verschuldigd.

De mondelinge uitspraak vond plaats op 8 mei 2024, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De rechters hebben overwogen dat de ingebrekestelling van de appellant niet geldig was, omdat deze was gedaan voordat de beslistermijn was verstreken. Volgens artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom wanneer een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, maar in dit geval was de mededeling van de appellant te vroeg gedaan. Hierdoor is niet voldaan aan de vereisten van de wet en is er geen recht op een hogere dwangsom bovenop de reeds toegekende € 450,00.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van een ingebrekestelling en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten om aanspraak te maken op een dwangsom. De uitspraak is een bevestiging van de geldende procedures en termijnen binnen het bestuursrecht.

Uitspraak

202305729/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [land],
appellant,
en
Het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 8 mei 2024 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. M. Rijsdijk
jurist: mr. A.S. Rietveld
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong-Noordermeer, bijgestaan door mr. R. Bertens, advocaat te Utrecht.
Bij beslissing van 26 april 2023 heeft het college vastgesteld dat aan [appellant] een dwangsom ter hoogte van € 427,00 is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de beslissing van 21 november 2022.
Bij beslissing van 18 juli 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van de verbeurde dwangsommen nader vastgesteld op € 450,00.
Het beroep richt zich tegen deze beslissing.
Beslissing:
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
Gronden:
-        [appellant] heeft aangevoerd dat het college ten onrechte niet op zijn ingebrekestelling van 11 mei 2023 heeft beslist en het college hem daarom een hogere dwangsom is verschuldigd.
-        Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom wanneer een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Ingevolge het derde lid is de dwangsom verschuldigd vanaf de dag waarop twee weken zijn verstreken nadat de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Op grond van artikel 7:14 van de Awb is deze bepaling ook van toepassing op beslissingen op bezwaar.
-        Het college heeft op 5 mei 2023 het bezwaar van [appellant] tegen de beslissing van 26 april 2023 ontvangen. [appellant] heeft zes dagen later met zijn e-mail van 11 mei 2023 beoogd een ingebrekestelling te sturen. Deze e-mail is niet aan te merken als een ingebrekestelling. De beslistermijn was nog niet verstreken. Daarmee is de mededeling zoals opgenomen in de e-mail van 11 mei 2023 te vroeg gedaan. Dat betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Alleen al daarom is geen dwangsom bovenop de reeds toegekende € 450,00 verschuldigd.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
705-1090/1064