ECLI:NL:RVS:2024:1953

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
202400785/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proeve van bekwaamheid doktersassistent en administratief beroep

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellante], een derdejaarsstudent aan de mbo-opleiding Doktersassistent aan het ROC Nijmegen, tegen de beslissingen van de commissie van beroep voor de examens (CBE) van het ROC Nijmegen. [appellante] heeft op 17 april 2023 en 6 juni 2023 de proeve van bekwaamheid kerntaak 2 uitgevoerd, maar beide keren met een onvoldoende beoordeeld. De CBE heeft de bezwaren van [appellante] tegen deze beoordelingen ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 maart 2024, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat mr. V.W.J.H. Kobossen, en de CBE werd vertegenwoordigd door mr. S.F. Nijhuis en mr. J. Baneke, bijgestaan door mr. J.S.C. Krijbolder en mr. S. Kruithof. De Afdeling oordeelt dat de CBE terecht heeft geoordeeld dat de extra tijd die aan [appellante] is toegekend voor de herkansing op 6 juni 2023 niet onterecht was en dat er geen onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden tijdens de afname van de proeven. De CBE heeft voldoende onderbouwd waarom [appellante] onvoldoende heeft gepresteerd en heeft haar voldoende gelegenheid geboden om de proeve van bekwaamheid met een voldoende af te ronden. Het beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202400785/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Beuningen,
appellante,
en
de commissie van beroep voor de examens van het ROC Nijmegen (hierna: de CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 17 april 2023 hebben twee examinatoren de door [appellante] op die dag uitgevoerde proeve van bekwaamheid kerntaak 2 van de opleiding doktersassistent met een onvoldoende beoordeeld.
Bij beslissing van 6 juni 2023 hebben twee examinatoren de door [appellante] op die dag herkanste proeve van bekwaamheid kerntaak 2 van de opleiding doktersassistent met een onvoldoende beoordeeld.
Bij beslissing van 25 augustus 2023 heeft de centrale examencommissie (hierna: de examencommissie) de door [appellante] tegen beide beoordelingen gemaakte bezwaren gezamenlijk behandeld en ongegrond verklaard.
Bij beslissing van 12 januari 2024 heeft de CBE het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Afdeling.
De CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. V.W.J.H. Kobossen, advocaat te Nijmegen, en de CBE, vertegenwoordigd door mr. S.F. Nijhuis en mr. J. Baneke, bijgestaan door mr. J.S.C. Krijbolder en mr. S. Kruithof, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] was derdejaarsstudent aan de driejarige mbo-opleiding Doktersassistent (KSB4 - BOL- vt) aan het ROC Nijmegen. Om haar diploma te kunnen behalen, hoefde zij alleen nog de proeve van bekwaamheid kerntaak 2 "Handelen in het kader van de individuele gezondheidszorg" met een voldoende af te ronden. Per 7 juli 2023 is zij op haar verzoek uitgeschreven bij de opleiding.
2.       Op 17 april 2023 heeft [appellante] voor het eerst de proeve van bekwaamheid uitgevoerd, die met het cijfer 2,6 en dus onvoldoende, is beoordeeld. [appellante] heeft deze proeve van bekwaamheid herkanst op 6 juni 2023. Deze herkansing is eveneens beoordeeld met een onvoldoende, namelijk het cijfer 4,5. Bij deze herkansing is aan [appellante] extra tijd toegekend vanwege haar visuele beperking.
Beslissing van de CBE
3.       Aan de beslissing van 12 januari 2024 heeft de CBE ten grondslag gelegd dat de extra tijd bij de proeven van bekwaamheid overeenkomstig het examenreglement is toegekend en dat [appellante] hierdoor niet in haar belang is geschaad. Verder heeft de CBE geen aanleiding gezien om aan te nemen dat tijdens de afname van de proeven van bekwaamheid op 17 april 2023 en 6 juni 2023 onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Dat [appellante] pas bij haar tweede proeve van bekwaamheid extra tijd heeft gekregen voor het praktijkexamen betekent niet dat de beoordeling van de proeve van bekwaamheid van 17 april 2023 onrechtmatig was. Zij had ten tijde van de afname van de eerste proeve van bekwaamheid alleen voor het schriftelijke deel extra tijd toegekend gekregen en niet voor het praktijkexamen. Zij heeft hier destijds niet tegen geprotesteerd. Bovendien is aan [appellante] na de tweede proeve van bekwaamheid op 6 juni 2023 nog een derde mogelijkheid gegeven om het praktijkexamen te doen, eveneens met extra tijd.
De CBE heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat één van de twee examinatoren voor korte tijd heeft deelgenomen aan het rollenspel niet in strijd is met de voorschriften. Deze deelname heeft volgens de CBE ook geen nadeel voor [appellante] opgeleverd in de beoordeling. De handgeschreven aantekeningen van de examinatoren zijn wat betreft de omvang normaal en toereikend om een goede beoordeling mogelijk te maken.
De CBE heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat met de handgeschreven notities zou zijn gefraudeerd.   Tot slot is ter zitting van de CBE nog een derde toetskans aan [appellante] geboden. [appellante] wilde een derde proeve van bekwaamheid slechts onder haar eigen voorwaarden afleggen en de CBE heeft het standpunt van de examinatoren dat dit niet aanvaardbaar is, begrijpelijk geacht.
Beroepsgronden van [appellante] en de beoordeling daarvan
4.       [appellante] betoogt dat de CBE niet heeft onderkend dat de wijze waarop de door haar uitgevoerde proeven van bekwaamheid zijn beoordeeld, onzorgvuldig is geweest. Daartoe voert zij aan dat de proeven van bekwaamheid op onjuiste wijze zijn beoordeeld omdat de aantekeningen over haar proeven van bekwaamheid niet direct tijdens de waarnemingen zijn gemaakt. Eén van de examinatoren heeft namelijk een rol in het rollenspel gespeeld en pas achteraf aantekeningen gemaakt. Volgens [appellante] is het bovendien onduidelijk of de examinator de aantekeningen heeft gemaakt vóór of na de bespreking met de andere examinator, zodat niet is uitgesloten dat de ene examinator de andere heeft beïnvloed. Ook ontbreken in beide beoordelingen van de proeven van bekwaamheid de volledig ingevulde beoordelingsformulieren. Verder is er volgens haar tekst verwijderd in de aantekeningen, hetgeen zou duiden op fraude. Ook heeft de CBE in de beslissing een onjuist beeld geschetst van de feiten en omstandigheden bij het inzagemoment. Tijdens dit inzagemoment mocht zij geen vragen stellen over de proeve van bekwaamheid en werd er geen feedback gegeven. Zij moest zelf maar uitzoeken wat er fout was. Tot slot heeft de CBE volgens [appellante] niet onderkend dat bij het toekennen van extra tijd vanwege haar beperking ten onrechte onderscheid is gemaakt tussen schriftelijke examens en praktijk- en vaardigheidsexamens.
4.1.    [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de examinatoren haar proeven van bekwaamheid op onzorgvuldige wijze hebben beoordeeld. De CBE heeft op de zitting onweersproken toegelicht dat de rollen van de examinatoren in het rollenspel als patiënt respectievelijk arts tijdens de proeven van bekwaamheid beperkt waren en van korte duur. Dat de examinator die als patiënt aan het rollenspel deelnam bij het invullen van het beoordelingsformulier informatie is vergeten op te schrijven zodat de beoordeling daarom onzorgvuldig is, is niet gebleken. Ook heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat die examinator beïnvloed is door de andere examinator bij het invullen van het beoordelingsformulier.
Ten aanzien van de beoordelingsformulieren overweegt de Afdeling dat deze weliswaar op een onderdeel niet volledig zijn ingevuld, maar dat hierin wel voldoende is toegelicht en onderbouwd waarom [appellante] onvoldoende heeft gepresteerd. De eindbeoordeling is daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt.
De Afdeling is verder van oordeel dat [appellante] geen begin van bewijs heeft geleverd voor de stelling dat met de handgeschreven notities is gefraudeerd.
4.2.    Voor zover [appellante] in beroep aanvoert dat haar ten onrechte geen extra tijd is gegeven voor de proeve van bekwaamheid op 17 april 2023, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 1.6.1. en 1.6.3. van het examenreglement ROC Nijmegen kan een student met een beperking een aanvraag indienen voor aanpassing van het betreffende examen(onderdeel). Omdat [appellante] een visuele beperking heeft, heeft zij - na advies van een medewerker Passend Onderwijs - op 2 maart 2023 een aanvraag ingediend voor extra tijd. Op dit formulier moet worden aangekruist voor welk soort examens de extra tijd wordt aangevraagd. Daarbij kan onder meer worden gekozen uit ‘schriftelijke examens’ (optie B) en ‘praktijk- en/of vaardigheidsexamens’ (optie C). [appellante] heeft op het aanvraagformulier van 2 maart 2023 de optie ‘schriftelijke examens’ (optie B) aangekruist, maar niet de optie ‘praktijk- en/of vaardigheidsexamens’ (optie C). Bij beslissing van 7 maart 2023 is aan haar de gevraagde ‘extra tijd (25%), maximaal 30 minuten’ toegekend. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat deze beslissing om verlenging van de examentijd niet geldt voor praktijk- en vaardigheidsexamens. [appellante] heeft dan ook terecht geen extra tijd gekregen voor de proeve van bekwaamheid op 17 april 2023. Op 11 mei 2023 heeft zij alsnog een aanvraag ingediend voor verlenging van de examentijd voor praktijk- en vaardigheidsexamens, welke verlenging haar bij beslissing van 22 mei 2023 is toegekend. Bij de proeve van bekwaamheid van 6 juni 2023 heeft [appellante] deze extra examentijd ook gekregen. Op 23 juni 2023 is in overleg met de examencommissie aan [appellante] nog een derde mogelijkheid geboden, namelijk op 6 juli 2023 om 8:30 uur met twee andere examinatoren, om de proeve van bekwaamheid uit te voeren. [appellante] heeft hier geen gebruik van gemaakt. Dat [appellante] dit aanbod niet heeft aangenomen omdat zij weinig vertrouwen in de school meer had, het aanbod na de reguliere diploma-uitreiking viel en zij bovendien al een examenreis had geboekt, dient voor haar rekening te komen. Zij is naar het oordeel van de Afdeling voldoende in de gelegenheid gesteld om de proeve van bekwaamheid met een voldoende af te ronden.
4.3.    [appellante] heeft er nog op gewezen dat zij tijdens het inzagemoment op 5 juni 2023 geen vragen kon stellen of uitleg kon krijgen over de proeve van bekwaamheid. De CBE heeft dit bevestigd, omdat de inzage niet is gericht op het krijgen van feedback om ervan te leren, maar op het verifiëren van de beoordeling. Daarbij heeft de CBE toegelicht dat op 10 mei 2023 een les heeft plaatsgevonden ter voorbereiding op het herexamen. Op die dag heeft de assessor/vakdocent met [appellante] een afspraak gehad om de feedback op het examen van 17 april 2023 door te nemen. Naar het oordeel van de Afdeling is deze gang van zaken niet onzorgvuldig.
4.4.    De slotsom is dat de CBE de beslissingen van de examinatoren terecht in stand heeft gelaten. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       De CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
705-972