ECLI:NL:RVS:2024:1939

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
BRS.24.000164
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de onrechtmatigheid van de uitspraak van de rechtbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 26 april 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 28 maart 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had de termijn voor het doen van uitspraak overschreden, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet tijdig had geoordeeld, waardoor de maatregel van bewaring met ingang van 26 april 2024 onrechtmatig was. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en hevelde de maatregel van bewaring op. Tevens werd de vreemdeling een schadevergoeding van €1.300,00 toegekend voor de periode van 26 april 2024 tot en met 8 mei 2024, en werden de proceskosten van de vreemdeling vergoed door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Uitspraak

BRS.24.000164
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 april 2024 in zaak nr. NL24.14644 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). De rechtbank heeft op 18 april 2024 het onderzoek gesloten. Dat betekent dat de laatste dag van de termijn voor het doen van de uitspraak 25 april 2024 was. Omdat zij pas op 26 april 2024 uitspraak heeft gedaan, heeft zij die termijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen. De maatregel van bewaring is daarom met ingang van 26 april 2024, de dag nadat de termijn voor het doen van uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.
De grief slaagt.
2.       Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring al vanaf een eerdere datum onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 april 2024 in zaak nr. NL24.14644;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      bepaalt dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.       kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van €1.300,00 over de periode van 26 april 2024 tot en met 8 mei 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
873-1073