ECLI:NL:RVS:2024:1915
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland
Op 6 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had op 18 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 1 mei 2024 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn voorgenomen overdracht aan Duitsland op 6 mei 2024 zou worden tegengehouden.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, hoewel de vreemdeling een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. De staatssecretaris heeft belang bij de afwijzing van het verzoek, omdat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van het asielverzoek is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De overdrachtstermijn verstrijkt op 7 mei 2024, en de voorzieningenrechter concludeert dat de overdracht geen onomkeerbare gevolgen heeft. Mocht Nederland uiteindelijk verantwoordelijk worden geacht voor de behandeling van het verzoek, dan kan de vreemdeling vanuit Duitsland teruggeleid worden naar Nederland.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.