ECLI:NL:RVS:2024:1913

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
202401891/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren

Op 12 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wijdemeren 2018. Deze last volgde op een verzoek om handhaving van [partij A] en [partij B]. [verzoeker] is eigenaar van de weg en de berm voor de woning van [partij] aan [locatie] te Nederhorst den Berg. Hij heeft stalen palen en betonnen balken geplaatst om zijn eigendom af te bakenen, maar het college stelt dat deze de bruikbaarheid van de weg aantasten en verkeersonveilig zijn. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 maart 2024 het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 2 mei 2024 de zaak behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college handhavend mocht optreden en wijst het verzoek van [verzoeker] af. De palen en balken moeten verwijderd blijven, en de begunstigingstermijn wordt verlengd tot vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

202401891/2/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 15 maart 2024 in zaak nr. 22/5285 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2022 heeft het college, voor zover voor deze zaak van belang, aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wijdemeren 2018 (hierna: de APV). De last is opgelegd naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [partij A] en [partij B] (hierna tezamen in enkelvoud: [partij]).
Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft de last herroepen wat betreft palen 1, 2 en 18 tot en met 25.
Bij uitspraak van 15 maart 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college, [verzoeker] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, vergezeld door [informant], informant, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.M.H. Postema, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [verzoeker] is eigenaar van de weg en de berm over een lengte van 31 m voor de woning van [partij] aan [locatie] te Nederhorst den Berg. [partij] eigende zich volgens hem tijdens de bouw van haar woning de berm toe, onder meer door graafwerkzaamheden en het willen aanleggen van een inrit. Daarom wil [verzoeker] zijn eigendom afbakenen en voorkomen dat de berm opnieuw door [partij] ten onrechte wordt gebruikt. Daartoe heeft [verzoeker] in de berm, langs de erfgrens met [locatie], stalen palen in de grond aangebracht en liggend daarvoor betonnen balken geplaatst. Het college stelt dat de palen en balken de bruikbaarheid van de weg aantasten, omdat de situatie verkeersonveilig is. Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd, ertoe strekkend dat de palen en balken worden verwijderd en die verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 150 per week, met een maximum van € 1.500. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college handhavend mocht optreden.
3.       In dit geding gaat het nog om de palen met nrs. 3, 4, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 15 en 17 en de balken met nrs 5, 8, 12 en 14. De stalen palen hebben een lengte van maximaal 6 m, steken ongeveer 1 m boven het maaiveld uit en hebben een diameter van 175 tot 280 mm. De betonbalken zijn tussen de 3,9 en 7 m lang, en hebben een breedte en hoogte van 400 of 500 mm. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd totdat in deze voorlopige voorziening uitspraak wordt gedaan. Met het verzoek beoogt [verzoeker] te voorkomen dat hij hangende het hoger beroep de palen en balken moet verwijderen en verwijderd moet houden. De voorzieningenrechter zal dit verzoek beoordelen aan de hand van een belangenafweging.
4.       Tussen partijen is niet in geding dat op dit stuk van de Eilandseweg een maximumsnelheid van 60 km/u geldt. Gezien de afstanden van 1,10 m tot 1,96 m tot de wegverharding en de omstandigheid dat de starre obstakels niet meegeven, heeft het college de palen en balken als verkeersonveilig mogen aanmerken. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom het voor [verzoeker] nodig was zijn perceel met deze zware obstakels af te bakenen en niet te kiezen voor een meer traditionele vorm erfafscheiding. Anders dan [verzoeker] kennelijk meent, bestaan daarvan ook niet-gammele exemplaren. De vergelijking met andere objecten die op kortere afstand van de Eilandseweg staan, gaat niet op. Deels gaat het om bijvoorbeeld verkeersborden, die constructief zo zijn gemaakt dat ze afbreken als er tegenaan wordt gereden of bestaande gebouwen. Ook heeft het college deze situatie prioriteit gegeven omdat er een verzoek om handhaving aan ten grondslag lag. Verder acht de voorzieningenrechter het oordeel van de rechtbank dat de berm onder het toepassingsbereik van artikel 2:10 van de APV valt, op voorhand niet onjuist. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep geen stand kan houden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college dus handhavend optreden. Gelet op de verkeersveiligheid bestaat geen aanleiding de begunstigingstermijn verder te verlengen. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] inmiddels gedeeltelijk uitvoering aan de last heeft gegeven door op 25 april 2024 de betonnen balken te verwijderen. Voor zover [verzoeker] ter zitting heeft gesteld dat er aan het uithalen van de palen nog wel kosten zullen zijn verbonden, is niet aannemelijk gemaakt dat deze zo hoog zijn dat dit belang zou moeten opwegen tegen het belang van de verkeersveiligheid gedurende de bodemprocedure.
Het betoog slaagt niet.
5.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. [verzoeker] zal ook de palen moeten verwijderen. De voorzieningenrechter zal een termijn stellen waarbinnen [verzoeker] alsnog (volledig) uitvoering moet geven aan de last. Duidelijk moge zijn dat [verzoeker] zich aan de last gestelde voorschriften moet houden, waaronder de voorschriften van Waternet, nu de palen zich in een waterkering bevinden.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat deze uitspraak ook tot gevolg heeft dat de palen en balken hangende de bodemprocedure verwijderd moeten blijven. Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat het college zich ter zitting bereid heeft verklaard met [verzoeker] overleg te plegen over een andere vorm van erfafscheiding. Ook heeft het college aangegeven handhavend op te zullen treden indien [partij] de berm op onrechtmatige wijze gebruikt.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de opgelegde last onder dwangsom wordt verlengd tot vier weken na verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
612