ECLI:NL:RVS:2024:1837

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
202304561/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de scriptie en herkansingsmogelijkheden in het hoger onderwijs

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 mei 2024 uitspraak gedaan over een administratief beroep van [appellant] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool. De zaak betreft de beoordeling van een scriptie voor het vak Afstudeerproject Toegepaste Psychologie, die door de examinatoren als onvoldoende was beoordeeld. De examencommissie weigerde een herkansingsmogelijkheid voor de scriptie, wat leidde tot het administratief beroep van [appellant].

[appellant], die sinds 2008-2009 studeert aan de bacheloropleiding Toegepaste Psychologie, had haar scriptie ingeleverd op basis van het oude curriculum, maar de examencommissie stelde dat zij op basis van het nieuwe curriculum moest werken. De examinatoren hebben de scriptie onafhankelijk van elkaar beoordeeld en op meerdere onderdelen als onvoldoende beoordeeld. De examencommissie heeft het verzoek om herkansing afgewezen, onder andere omdat er geen Plan van Aanpak was ingediend en er fundamentele vragen waren over de ethische aspecten van het onderzoek.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de examencommissie de beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. Echter, de Afdeling oordeelde dat het college van beroep voor de examens niet tijdig had beslist over de dwangsom, en dat [appellant] recht had op een dwangsom van € 1.262,00. De beslissing van het CBE werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de dwangsom, en de Afdeling heeft de proceskosten toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

202304561/1/A2.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Apeldoorn,
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 5 juli 2022 hebben examinatoren van het vak Afstudeerproject van de opleiding Toegepaste Psychologie de scriptie van [appellant] als onvoldoende beoordeeld.
Bij beslissing van 7 november 2022 heeft de examencommissie het verzoek van [appellant] om het toekennen van een herkansingsmogelijkheid voor de scriptie, gebaseerd op het oude curriculum, afgewezen.
Bij beslissing van 6 juni 2023 heeft het CBE het door [appellant] tegen deze beslissingen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De examencommissie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 september 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. F.W. Beckmann, secretaris van het CBE, zijn verschenen. Verder is op de zitting de examencommissie van de Academie Mens en Arbeid, vertegenwoordigd door J.J.W. Oldenhuis Arwert, bijgestaan door mr. I.L. van der Woude, advocaat te Enschede, als partij gehoord.
De examencommissie heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft een zienswijze hierop ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De Afdeling heeft het onderzoek daarna gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is vanaf het studiejaar 2008-2009 student bij de bacheloropleiding Toegepaste Psychologie aan de Academie Mens en Arbeid van Saxion Hogeschool. Zij is door erkende persoonlijke omstandigheden vertraagd in haar studie.
Besluitvorming
2.       Op 27 juni 2022 heeft [appellant] op basis van het oude curriculum haar scriptie voor het vak Afstudeerproject Toegepaste Psychologie, profiel Klinische Psychologie, ingeleverd.
De examencommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij beslissing van 2 juni 2022 aan [appellant] is medegedeeld dat zij haar scriptietraject op basis van het nieuwe curriculum moest volgen. Omdat er een volledige scriptie lag en dit het laatste openstaande tentamen van [appellant] was, heeft de examencommissie besloten om de hardheidsclausule toe te passen en de scriptie toch door twee beoordelaars te laten lezen.
3.       De examinatoren hebben de scriptie beoordeeld en deze onafhankelijk van elkaar op meerdere onderdelen onvoldoende bevonden. Tegen deze beslissing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
4.       Nadat [appellant] de onvoldoende beoordeling voor haar scriptie had ontvangen, heeft zij bij de examencommissie het verzoek ingediend om de scriptie te mogen herkansen. De examencommissie heeft dit verzoek afgewezen. Aan die beslissing heeft de examencommissie, na consultatie van de beoordelaars, ten grondslag gelegd dat niet de verwachting bestaat dat de scriptie van [appellant] binnen enkele maanden zodanig kan worden aangepast dat deze voldoet aan de gestelde eisen. Alle hoofdstukken zijn onvoldoende bevonden op inhoud, taal en bronverwijzing (APA). Verder is er nooit een Plan van Aanpak ingediend terwijl dit de basis zou moeten zijn voor een eventuele herkansing. Omdat een Plan van Aanpak ontbrak, is dit ook niet ter goedkeuring voorgelegd aan de ethische commissie, terwijl dit wel vereist was. Bij de beoordeling van de scriptie zijn bovendien fundamentele vragen gerezen over ethische kwesties betreffende de uitgangspunten van het onderzoek. Het gaat om een praktijkonderzoek bij een stagebedrijf. Omdat de praktijk van de opdrachtgever is ontbonden, kunnen deze kwesties ook niet meer worden opgehelderd. Daarnaast heeft de examencommissie zich op het standpunt gesteld dat de scriptie op basis van het oude curriculum zou moeten worden herkanst door het opstellen van een Plan van Aanpak, terwijl al ruim een jaar niet meer kan worden gestart op basis van dit oude curriculum.
5.       Aan de beslissing van 6 juni 2023 heeft het CBE ten grondslag gelegd dat de beoordeling door de examinatoren zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is gemotiveerd en is besproken met [appellant]. De examinatoren hebben de beoordeling verricht aan de hand van de matrix voor scripties onder het oude curriculum. In het beoordelingsformulier zijn de beoordelingsaspecten opgenomen waarop de scriptie is beoordeeld. De examinatoren hebben afzonderlijk van elkaar elk te beoordelen aspect ingevuld en feedback gegeven, zodat inzichtelijk is hoe de scriptie op elk van die aspecten heeft gescoord. Beide examinatoren zijn tot vrijwel hetzelfde eindcijfer gekomen. Er bestaat geen aanleiding voor een second opinion, aldus het CBE.
Verder heeft het CBE aan de beslissing ten grondslag gelegd dat de examencommissie het verzoek om een herkansingsmogelijkheid heeft mogen afwijzen. Het overgangsrecht van het oude curriculum is per 1 september 2022 geëindigd en [appellant] heeft haar scriptie op de laatst mogelijke inleverdatum van 27 juni 2022 ingeleverd. De examinatoren hebben verschillende gebreken in de scriptie geconstateerd en bezwaren geformuleerd over de uitgangspunten van het onderzoek. Daarom heeft de examencommissie het verzoek, mede gelet op de discretionaire ruimte die zij heeft, mogen afwijzen, aldus het CBE.
Tot slot heeft het CBE zich op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom is verschuldigd. Daaraan heeft het CBE ten grondslag gelegd dat [appellant] een aanvullende reactie op het verweerschrift heeft gegeven waarna de hoorzitting moest worden verschoven om de examencommissie, gelet op de goede procesorde, de mogelijkheid te geven om te reageren. Daarnaast heeft [appellant] het CBE onredelijk laat in gebreke gesteld.
Beroepsgronden
6.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het CBE. Zij voert - samengevat weergegeven - aan dat de beoordeling van de examinatoren geen stand kan houden, omdat er procedurele fouten zijn gemaakt. De examinatoren hebben de beoordeling in het schikkingsgesprek met haar besproken. Daarbij hebben de aanwezige voorzitters van de examencommissie zich eveneens in het gesprek tussen haar en de beoordelaars over de inhoudelijke beoordeling gemengd. Verder hebben de examinatoren weliswaar het beoordelingsformulier op de juiste wijze ingevuld, maar zijn bij de beoordeling ook niet relevante factoren betrokken, zoals onder meer het jaar waarin het onderzoek is uitgevoerd. Het CBE is verder ten onrechte voorbij gegaan aan haar inhoudelijke bezwaren tegen de beoordeling. Er had een second opinion moeten worden gevraagd, aangezien haar belangen groot zijn en er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de beoordeling, aldus [appellant]. Tot slot voldeed zij aan alle gestelde eisen en heeft zij haar scriptie op een regulier inlevermoment ingediend. Er bestond geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Verder voert [appellant] aan dat haar verzoek om een herkansing ten onrechte is afgewezen. Op basis van het oude curriculum heeft zij recht op een tweede toetsmogelijkheid. De datum van 1 september 2022 moet daarvoor worden losgelaten. Daarnaast blijkt uit de scriptiehandleidingen niet dat het curriculum in 2015 is gewijzigd. Het CBE heeft dit volgens [appellant] niet onderkend. Zij betwist bovendien dat de scriptiebeoordelaars een inschatting mochten geven van de haalbaarheid van de herkansing. Een herkansing zou goed haalbaar moeten zijn, aangezien zij zonder begeleiding al tot het cijfer 4,3 is gekomen. De stap naar het cijfer 5,5 zou met begeleiding dan ook haalbaar moeten zijn. Daarbij is wel van belang dat zij nieuwe scriptiebeoordelaars krijgt toegewezen. Dat het volledige scriptieonderzoek opnieuw moet worden verricht, zoals de beoordelaars hebben gesteld, betwist [appellant]. Haar Plan van Aanpak is goedgekeurd door de deeltijdscriptiecoördinator en op grond van de onderwijsregelgeving volstaat die goedkeuring. Goedkeuring door de voltijdscriptiecoördinator is niet noodzakelijk. Daarbij komt dat voor de goedkeuring van een Plan van Aanpak van een deeltijdstudent hetzelfde beoordelingsmodel met dezelfde beoordelingscriteria wordt gebruikt. [appellant] stelt dat zij zonder toestemming geen afstudeeropdracht had kunnen verrichten bij haar stagepraktijk. In de correspondentie die zij heeft gevoerd met de instelling is nooit aangegeven dat zij geen toegang had tot het afstudeertraject. Daarnaast mag het ontbreken van een Plan van Aanpak haar niet meer worden tegengeworpen, omdat haar scriptie is beoordeeld.
Ook voert [appellant] aan dat het CBE zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen dwangsom is verschuldigd.
Beoordeling van de beroepsgronden
Beoordeling door de examinatoren
6.1.    De examencommissie heeft besloten om de scriptie van [appellant] met toepassing van de hardheidsclausule door twee examinatoren te laten beoordelen. Het betoog van [appellant] dat er geen aanleiding bestond om de hardheidsclausule toe te passen, volgt de Afdeling niet. Het CBE heeft onder verwijzing naar een mailwisseling voldoende gemotiveerd dat er geen Plan van Aanpak is ingediend en dat geen goedkeuring door een stagecoördinator is gegeven om op 1 maart 2016 met het scriptietraject te starten.
6.2.    Door te beslissen dat de scriptie met toepassing van de hardheidsclausule wordt beoordeeld, heeft de examencommissie het ontbreken van goedkeuring aan het Plan van Aanpak door de scriptiecoördinator in de voorfase gepasseerd. Het ontbreken ervan kan naar het oordeel van de Afdeling niet meer aan [appellant] worden tegengeworpen.
6.3.    De Afdeling is verder van oordeel dat het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen, inzichtelijk is gemotiveerd en is besproken met [appellant]. De examinatoren hebben de beoordeling verricht aan de hand van de matrix voor scripties die gold onder het oude curriculum in 2016. Niet in geschil is dat alle beoordelingsaspecten op de beoordelingsformulieren op de juiste wijze zijn ingevuld. Het CBE heeft zich daarbij, anders dan [appellant] betoogt, terecht op het standpunt gesteld dat de actualiteit van de scriptie geen onderdeel heeft uitgemaakt van de beoordeling. Weliswaar hebben beide examinatoren in de algemene feedback gemeld dat het onderzoek uit 2016 en daarmee gedateerd was, maar deze feedback is geen onderdeel geweest van de beoordeling, zoals ook blijkt uit de samenvatting, onder Q36, in de beoordelingsformulieren. Beide examinatoren zijn tot een vrijwel identiek eindcijfer gekomen en het CBE heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de examencommissie geen aanleiding hoefde te zien voor een second opinion.
Verzoek om herkansing
6.4.    Het betoog van [appellant] dat haar verzoek om een herkansing ten onrechte is afgewezen, volgt de Afdeling ook niet.
Uit de overgelegde conversieoverzichten en Onderwijs- en Examenregelingen (hierna: OER) volgt dat het vak Afstudeerscriptie Toegepaste Psychologie vanaf het studiejaar 2016-2017 geen onderdeel meer was van het curriculum. Het CBE heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat tot en met het studiejaar 2020-2021 de mogelijkheid bestond om dit vak onder het overgangsrecht te starten en dat dit vak op grond van artikel 15 van de OER binnen twaalf maanden, dus uiterlijk 1 september 2022, moest zijn afgerond. [appellant] heeft niet aannemelijk weten te maken dat dit standpunt onjuist is.
Toch heeft de examencommissie de examinatoren gevraagd, en ook mogen vragen, om een inschatting van de haalbaarheid van een herkansing. Naar het oordeel van de Afdeling is overtuigend aangetoond dat tussen juli en september geen ruimte meer was om de scriptie te herkansen. De examinatoren hebben gewezen op de fundamentele vragen over de uitgangspunten van het onderzoek - zoals de gehanteerde onderzoeksvragen en onderzoeksmethode, de gevolgde procedures en de keuzes die in het onderzoek zijn gemaakt - en de onmogelijkheid om met de opdrachtgever hierover in gesprek te gaan. Gelet op deze bezwaren van de examinatoren en de door hen geconstateerde gebreken in de scriptie, heeft het CBE zich terecht op het standpunt gesteld dat de examencommissie het verzoek om een herkansing mocht afwijzen.
Verschuldigdheid dwangsom
6.5.    Over de verschuldigdheid van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, overweegt de Afdeling als volgt.
Het CBE dient op grond van artikel 7.61, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) binnen tien weken te beslissen gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. De termijn voor het indienen van een administratief beroepschrift tegen de beslissing van 7 november 2022 eindigde op 19 december 2022. De beslistermijn voor het CBE liep derhalve van 20 december 2022 tot en met 27 februari 2023. Niet in geschil is dat [appellant] het CBE op 14 april 2023 in gebreke heeft gesteld. Nu [appellant] het CBE binnen enkele weken na afloop van de termijn in gebreke heeft gesteld, heeft zij het CBE naar het oordeel van de Afdeling, anders dan het CBE heeft betoogd, niet onredelijk laat in gebreke gesteld.
Het CBE heeft uiteindelijk niet binnen twee weken na die ingebrekestelling, dus op uiterlijk 28 april 2023, maar op 6 juni 2023 op het administratief beroep beslist. Dat dit mede het gevolg zou zijn van een late reactie van [appellant] op het verweerschrift van de examencommissie, waardoor de hoorzitting bij het CBE vanwege de goede procesorde moest worden verplaatst, volgt de Afdeling niet. De oorspronkelijke hoorzitting was gepland op 24 april 2023, terwijl de beslistermijn reeds op 27 februari 2023 afliep.
Dit betekent dat het CBE niet tijdig heeft beslist en op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding gelezen met artikel 7:27 van die wet over de periode 28 april 2023 tot en met 5 juni 2023 een dwangsom aan [appellant] heeft verbeurd van € 1.262,00. Het CBE heeft dit niet onderkend.
Dit betoog slaagt.
Slotsom
7.       Het beroep is gegrond. De beslissing van het CBE van 6 juni 2023 dient te worden vernietigd voor zover daarin is beslist dat geen dwangsom is verbeurd. Doende hetgeen het CBE zou behoren te doen, zal de Afdeling het administratief beroep in zoverre gegrond verklaren en de dwangsom vaststellen op € 1.262,00.
8.       Het CBE moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool van 6 juni 2023, voor zover daarin is beslist dat geen dwangsom is verschuldigd;
III.       bepaalt dat het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool aan [appellant] een dwangsom van € 1.262,00 is verschuldigd;
IV.      bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
V.       veroordeelt het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.248,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool aan [appellant] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
705