ECLI:NL:RVS:2024:1832

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
202300374/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek aanpassing maatwerkvoorschriften en bestemmingsplan door college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst had op 9 december 2021 het verzoek van [appellant] om aanpassing van maatwerkvoorschriften voor een dierenpension afgewezen. Vervolgens verklaarde het college op 24 maart 2022 het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift volgens het college geen gronden bevatte. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 maart 2024 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college ten onrechte het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaarschrift bevatte wel degelijk gronden, en de rechtbank heeft dit niet onderkend. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaarschrift van [appellant].

Daarnaast is er een verzoek van [appellant] om aanpassing van het bestemmingsplan, dat ook niet in behandeling is genomen door het college. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet bevoegd was om op dit beroep te beslissen en vernietigt ook deze uitspraak. Het college moet nu opnieuw besluiten over het bezwaarschrift van [appellant] tegen het besluit om het bestemmingsplan niet in behandeling te nemen. De kosten voor de procesvoering worden niet vergoed.

Uitspraak

202300374/1/R4.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te Hengelo gld, gemeente Bronckhorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2022 in zaak nrs. 22/2134 en 22/2135 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om aanpassing van maatwerkvoorschriften voor het dierenpension op het perceel [locatie] in Hengelo afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft het college besloten het verzoek van [appellant] om aanpassing van het bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Hengelo niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 4 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard (zaak nr. 22/2134) en het beroep tegen het besluit van 4 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard (zaak nr. 22/2135).
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2024, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk en D. Robbertsen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij brief van 31 mei 2021 heeft [appellant] verzocht om de bestemming op het perceel [locatie] te Hengelo aan te passen en om aanpassing van de maatwerkvoorschriften van het op dat perceel gevestigde dierenpension. Het college heeft de verzoeken afzonderlijk behandeld.
Bij besluit van 9 december 2021 heeft het college het verzoek om de maatwerkvoorschriften aan te passen afgewezen. Bij besluit van 24 maart 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college geen gronden bevatte.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft het college besloten het verzoek om het bestemmingsplan aan te passen niet in behandeling te nemen. Bij besluit van 4 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college geen gronden bevatte die betrekking hadden op het niet in behandeling nemen van zijn verzoek om het bestemmingsplan aan te passen.
Bij uitspraak van 8 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 4 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling zal hierna eerst onder het kopje "Verzoek aanpassen maatwerkvoorschriften" het hoger beroep van [appellant] bespreken, voor zover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het besluit van 24 maart 2022. Vervolgens wordt onder het kopje "Verzoek aanpassing bestemmingsplan" het hoger beroep van [appellant] besproken, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep tegen het besluit van 4 april 2022.
Verzoek aanpassen maatwerkvoorschriften
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: Ow), de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw Ow) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet (hierna: het Ib Ow) in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow, dan blijft op grond van artikel 8.1.5, tweede lid, van het Ib Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om aanpassing van de maatwerkvoorschriften is ingediend op 31 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       Anders dan de rechtbank heeft overwogen is de Afdeling van oordeel dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 9 december 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden. Het bezwaarschrift van [appellant] van 10 januari 2021 (lees: 2022) bevatte naar het oordeel van de Afdeling wel gronden als bedoeld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Wat door [appellant] in dat bezwaarschrift is aangevoerd heeft niet rechtstreeks betrekking op het afwijzen van zijn verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen. Dat betekent echter niet dat die gronden niet als gronden van het bezwaar zijn te beschouwen, omdat uit dat bezwaarschrift wel volgt waarom het besluit van 9 december 2021 volgens [appellant] onrechtmatig is. De Afdeling is daarom van oordeel dat het college het bezwaar van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2022 ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2022 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaarschrift van [appellant] tegen het besluit van 9 december 2021.
De Afdeling zal hierna beoordelen of de aangevallen uitspraak ook voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover dat ziet op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 april 2022.
Verzoek aanpassing bestemmingsplan
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5.       Op 1 januari 2024 zijn de Ow en de Iw Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Iw Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om een bestemmingsplan vast te stellen is ingediend op 31 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Ambtshalve beoordeling bevoegdheid rechtbank
6.       Op grond van artikel 2 van Bijlage 2 van de Awb, zoals dat artikel gold ten tijde van belang, staat er beroep open bij de Afdeling tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. Dat betekent dat de rechtbank niet bevoegd was om op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 april 2022 te beslissen en dat beroep had moeten doorzenden naar de Afdeling. De uitspraak van de rechtbank van 8 december 2022 zal moeten worden vernietigd, voor zover is geoordeeld op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 april 2022.
Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 4 april 2022
7.       Op de zitting is de vraag aan de orde geweest of het college bevoegd was om het verzoek van [appellant], om het bestemmingsplan aan te passen, niet in behandeling te nemen. De Afdeling overweegt hierover dat gelet op het Delegatiebesluit gemeente Bronckhorst 2022 (hierna: het delegatiebesluit), dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar van 4 april 2022, het er voor moet worden gehouden dat het college bevoegd was om bij besluit van 20 januari 2022 het verzoek van [appellant] om het bestemmingsplan voor het perceel [locatie] te Hengelo aan te passen, niet in behandeling te nemen. De raad van de gemeente Bronckhorst heeft in artikel 1, onder c, van het delegatiebesluit aan het college de bevoegdheid gedelegeerd om een aanvrager de gelegenheid te bieden een aanvraag aan te vullen binnen een gestelde termijn en om het besluit te nemen een aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.
8.       Over het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 april 2022 oordeelt de Afdeling als volgt.
De Afdeling is van oordeel dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 20 januari 2022 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden. Dat bezwaarschrift van [appellant] bevatte naar het oordeel van de Afdeling wel gronden als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. Wat door [appellant] in dat bezwaarschrift is aangevoerd heeft niet rechtstreeks betrekking op het niet in behandeling nemen van zijn verzoek. Dat betekent echter niet dat die gronden niet als gronden van het bezwaar zijn te beschouwen, omdat uit dat bezwaarschrift wel volgt waarom het besluit van 20 januari 2022 volgens [appellant] onrechtmatig is. Het beroep is daarom gegrond. Het besluit van 4 april 2022 zal worden vernietigd. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaarschrift van [appellant] gericht tegen het besluit van 20 januari 2022.
Slot
9.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2022;
III.      verklaart de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 24 maart 2022 en 4 april 2022 gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 24 maart 2022, kenmerk Z127362/UIT22-133715, en van 4 april 2022, kenmerk Z127362/UIT22-133818;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
776