202106377/3/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,
3. Historische Vereniging Schoonhoven, gevestigd te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Krimpenerwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1726, heeft de Afdeling naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het "Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte Binnenstad Schoonhoven" van 14 juli 2021 de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de in de overwegingen 4.4, 4.5 en 7.3 geconstateerde gebreken te herstellen. Bij besluit van 19 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven" gewijzigd vastgesteld (hierna: herstelbesluit).
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De raad heeft op de zienswijzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen een nadere reactie gegeven.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen op de nadere reactie van de raad een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Historische Vereniging Schoonhoven heeft tegen het herstelbesluit beroep ingesteld.
De raad heeft over het beroep van Historische Vereniging Schoonhoven een verweerschrift ingediend.
Historische Vereniging Schoonhoven heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft, na toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 september 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante planregels
2. De relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Tussenuitspraak
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] onder 4.4 overwogen, dat de raad heeft erkend dat de door de raad voorgestane uitleg van artikel 19.2.2 van de planregels als zodanig niet uit de bewoording van dat artikel volgt. Daarbij heeft de raad aangegeven dat uit artikel 19.2.2 van de planregels onvoldoende duidelijk blijkt dat de afwijkingsbevoegdheid betrekking heeft op artikel 19.1 van de planregels en dat artikel 19.1 van de planregels geen verbod tot het oprichten van een nieuw hoofdgebouw of het wijzigingen van een bestaand hoofdgebouw bevat. Verder heeft de raad erkend dat de omstandigheid dat de in bijlage 4 bij de planregels gevoegde gevelkaart en kappenkaart, als bedoeld in artikel 4.2.1, onder a, van de planregels, geen compleet beeld geven van de historische binnenstad, met zich brengt dat onvoldoende duidelijk is wanneer voldaan is aan het vereiste van inpasbaarheid binnen de historische binnenstad en gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 19.2.2, onder a, van de planregels door de raad beoogde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De raad heeft gesteld dat dit niet de bedoeling is geweest. Het bestemmingsplan is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.
Onder 4.5 heeft de Afdeling in de tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] over artikel 19.1 van de planregels overwogen, dat de betekenis van het begrip "bestaande bebouwing" in het bestemmingsplan niet nader is gedefinieerd en dat in artikel 19.1 van de planregels geen relatie is gelegd met de in artikel 1.14 van de planregels opgenomen omschrijving van het begrip "bestaande bouwwerken". Dit betekent dat de omschrijving van het begrip "bestaande bouwwerken" niet van betekenis is voor de uitleg van het begrip "bestaande bebouwing" in artikel 19.1 van de planregels. Daardoor is het onduidelijk wat onder het begrip "bestaande bebouwing" moet worden begrepen. Het bestemmingsplan is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.
Onder 7.3 heeft de Afdeling in de tussenuitspraak naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] en anderen over artikel 19.3 van de planregels overwogen, dat bijbehorende bouwwerken en overkappingen slechts zijn toegestaan onder de in artikel 19.3 van de planregels opgenomen voorwaarden. Zo is op grond van artikel 19.3, onder h, van de planregels voor het oprichten van een bijbehorend bouwwerk aan een hoofdgebouw binnen de "overige zone - historische binnenstad" het gestelde in artikel 19.2.2 van de planregels van toepassing. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat dit betekent dat een op te richten bijgebouw cultureel historisch verantwoord moet zijn. Omdat artikel 19.2.2 van de planregels van toepassing is op het oprichten van bijbehorende bouwwerken binnen de zone "overige zone - historische binnenstad" en de Afdeling onder 4.4 van de tussenuitspraak al heeft overwogen dat het plan in zoverre onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, geldt ook ten aanzien van artikel 19.3 van de planregels dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 10 geoordeeld dat, gelet op wat onder 4.4, 4.5 en 7.3 van die uitspraak is overwogen, het besluit van 14 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De Afdeling heeft vervolgens met het oog op een spoedige beslechting van het geschil de raad opgedragen om de in de overwegingen 4.4, 4.5 en 7.3 geconstateerde gebreken te herstellen door in het bestemmingsplan alsnog in een zorgvuldige planregeling te voorzien, dan wel een ander besluit te nemen.
4. Met het herstelbesluit heeft de raad ter voldoening aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht het plan opnieuw vastgesteld met daarbij een gewijzigde planregeling voor het plangebied.
Herstelbesluit
5. In het herstelbesluit heeft de raad artikel 19.1 van de planregels gewijzigd door daarin te bepalen dat bestaande bouwwerken zijn toegestaan en aan de eerdere planregel toegevoegd dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een nieuw hoofdgebouw op te richten of een bestaand hoofdgebouw te wijzigen. Door in het gewijzigde artikel 19.1 het begrip "bestaande bouwwerken" op te nemen is daarmee alsnog een relatie gelegd met de in artikel 1.14 van de planregels opgenomen omschrijving daarvan.
Aan artikel 19.2.2 van de planregels is door de raad toegevoegd dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het gestelde in artikel 19.1 voor het oprichten van een nieuw hoofdgebouw of het wijzigen van een bestaand hoofdgebouw binnen de aanduiding
‘overige zone - historische binnenstad’.
In het herstelbesluit heeft de raad artikel 4.2.1 van de planregels gewijzigd door daarin nader te preciseren wanneer is voldaan aan het vereiste van inpasbaarheid binnen de historische binnenstad en gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 19.2.2 van de planregels opgenomen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Daarbij is voor de historische binnenstad op grond van het historisch karakter een onderscheid gemaakt in drie klassen, Klasse A, Klasse B en Klasse C. De panden die binnen Klasse A vallen zijn de panden die zijn gelegen in het beschermd stadsgezicht en zijn opgenomen in de gevelkaart, die onderdeel is van de in bijlage 4 bij de planregels gevoegde gevelkaart en kappenkaart. Voor deze panden geldt de gevelkaart als een aanvullend toetsingskader bij de beoordeling van de stedenbouwkundige samenhang in de historische binnenstad. De kappenkaart beslaat het gehele gebied dat behoort tot het beschermd stadsgezicht. De kappenkaart omvat alle panden binnen Klasse A, Klasse B en Klasse C en is volgens het gewijzigde artikel 4.2.1 van de planregels van toepassing op al deze panden gelegen in de historische binnenstad. Voor deze panden geldt de kappenkaart als een aanvullend toetsingskader bij de beoordeling van de stedenbouwkundige samenhang in de historische binnenstad. De cultuurhistorische waardenkaart, die als bijlage 3 bij de planregels is gevoegd, beslaat het gehele gebied dat behoort tot de historische binnenstad.
In het herstelbesluit heeft de raad artikel 19.3 van de planregels gewijzigd door daarin alsnog te bepalen dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het gestelde in artikel 19.1 voor het oprichten van nieuwe bijbehorende bouwwerken en overkappingen.
Van rechtswege ontstane beroepen
6. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 14 juli 2021 hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege betrekking op het herstelbesluit. De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.
Beoordeling van de zienswijze van [appellant sub 1]
7. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat het herstelbesluit nog steeds niet voorziet in een passende regeling voor het begrenzen van de flexibiliteit met betrekking tot de toegestane bouwhoogte binnen het beschermd stadsgezicht. In zijn beroep tegen het besluit van 14 juli 2021 heeft [appellant sub 1] al betoogd dat de voorwaarde in artikel 19.2.2, onder a, van de planregels dat "het gebouw inpasbaar is in de omgeving", niet objectief bepaalbaar is. Aanvullend hierop stelt hij in dit verband in zijn zienswijze dat de voorwaarde dat "het nieuwe gebouw aansluit op de goot- en bouwhoogte, dakvorm, dakhelling en nokrichting van aangrenzende bebouwing" in artikel 19.2.2, onder b, van de planregels op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden en daarmee rechtsonzeker is. Hij meent dat in deze planregel een maximale afwijking van de goot- en bouwhoogte van aangrenzende bebouwing in een percentage moet worden uitgedrukt.
Op deze wijze worden de cultuurhistorische waarden van de historische binnenstad volgens hem beter beschermd.
7.1. Door met het herstelbesluit aan artikel 19.2.2 van de planregels toe te voegen dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het in artikel 19.1 van de planregels gestelde verbod voor het oprichten van een nieuw hoofdgebouw of het wijzigen van een bestaand hoofdgebouw binnen de aanduiding ‘overige zone - historische binnenstad’ ontstaat er een nader beoordelingsmoment, waarbij ter bescherming van de cultuurhistorische waarden specifiek de voorwaarden zoals bedoeld in de artikelen 4.2 en 5 van de planregels gelden. Als voorwaarde geldt het bepaalde in artikel 19.2.2, onder a, van de planregels dat het gebouw inpasbaar is in de omgeving en vervolgens geldt als voorwaarde het bepaalde in artikel 19.2.2, onder b, van de planregels dat het nieuwe gebouw aansluit op de goot- en bouwhoogte, dakvorm, dakhelling en nokrichting van aangrenzende bebouwing. Ook geldt als voorwaarde dat het nieuwe hoofdgebouw in het bestaande bouwvlak wordt gebouwd of uitgebreid (artikel 19.2.2, onder c, van de planregels). Aan deze voorwaarden moet cumulatief zijn voldaan.
7.2. Anders dan [appellant sub 1] betoogt ziet de Afdeling niet in dat deze voorwaarden in onderlinge samenhang bezien te onbepaald en voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Daarbij acht de Afdeling van belang dat "inpasbaar" in dit geval onder meer betekent dat de maatvoering(snormen) van de voorziene bebouwing qua hoogte, omvang, uitstraling en situering moet aansluiten op de goot- en bouwhoogte, dakvorm, dakhelling en nokrichting van aangrenzende bebouwing. Dit is voldoende concreet en objectief (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2388, onder 9.5). Verder is voor het beoordelen van deze voorwaarden in artikel 19.2.2, onder a, van de planregels verwezen naar de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 4.2 van de planregels. Daarin is een nadere uitleg gegeven wanneer een nieuwe functie of activiteit passend is binnen de historische binnenstad en wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en de stedenbouwkundige samenhang, waarbij wordt verwezen naar het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht, de cultuurhistorische waardenkaart en de gevelkaart en kappenkaart, die respectievelijk als bijlage 2, bijlage 3 en bijlage 4 deel uitmaken van de planregels. Op de gevelkaart is nader aangeduid wat de bestaande goothoogte en gevelbreedte (in m) en de ligging van de gevelwanden van de betreffende panden is. De kappenkaart geeft van de betreffende panden de bestaande dakvorm en nokrichting weer. Verder is in artikel 4.2.1 van de planregels bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ter bescherming van en versterking van de cultuurhistorische waarden, waarbij het kan gaan om: 1. de situering van bouwwerken; 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken; 3. de maximale omvang van bouwwerken; 4. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen en 5. de oriëntatie van bouwwerken.
Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat de in artikel 19.2.2, onder a en b, van de planregels opgenomen voorwaarden voldoende concreet en objectief zijn begrensd en dat de raad onder deze omstandigheden heeft mogen afzien van het in de planregeling opnemen van een in een percentage uitgedrukte maximale afwijking van de goot- en bouwhoogte van aangrenzende bebouwing.
Het betoog slaagt niet.
7.3. In aanmerking genomen de door [appellant sub 1] tegen het herstelbesluit ingediende zienswijze, is de Afdeling van oordeel dat de raad met de wijziging van de artikelen 19.1, 19.2.2 en 4.2.1 van de planregels in het herstelbesluit in zoverre voldaan heeft aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
7.4. [appellant sub 1] wijst er in zijn zienswijze nog op dat hem recent is gebleken dat de raad het gemeentelijk beschermd stadsgezicht — het gebied tussen de Oude Singel, Albrecht Beijlinggracht, Opweg, Spoorsingel en Jacoba van Beierenstraat — ten onrechte niet heeft opgenomen in het bestemmingsplan. Dit gebied zou zijn aangewezen in de Erfgoednota 2012 - 2017 van de voormalige gemeente Schoonhoven.
Hiermee heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond die hij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren had kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. De Afdeling laat wat [appellant sub 1] in dit verband aanvoert, dan ook buiten bespreking.
Beoordeling van de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen
8. [appellant sub 2] en anderen hebben in hun zienswijze naar voren gebracht dat de raad niet tijdig heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht voor het te nemen herstelbesluit. Zij wijzen hierbij op het tijdsverloop waarop het herstelbesluit is bekendgemaakt en aan de Afdeling is toegestuurd.
De Afdeling stelt vast dat de raad het herstelbesluit op 19 september 2023 heeft vastgesteld en daarmee binnen de in de tussenuitspraak gestelde termijn van 20 weken na de verzending van deze uitspraak op 3 mei 2023. Het herstelbesluit is eerst op 6 november 2023 in het Gemeenteblad bekendgemaakt en de toezending daarvan aan de Afdeling heeft op 7 november 2023 plaatsgehad. De bij het herstelbesluit behorende stukken zijn op 23 november 2023 aan de Afdeling gestuurd. Voor zover daarover al zou moeten worden geoordeeld dat dit niet zo spoedig mogelijk is als in de tussenuitspraak is opgedragen, gaat dit over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het herstelbesluit en kan dit alleen al daarom de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het herstelbesluit.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant sub 2] en anderen wijzen er in hun zienswijze ook op dat het binnen het plangebied aanwezige gebouw De Waag uit 1617 onvoldoende beschermd zou zijn door de gevelkaart en kappenkaart en dat het in het bestemmingsplan opnemen van een adviesverplichting aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de noodzakelijke extra bescherming zou kunnen bieden.
De Afdeling stelt vast dat de gevelkaart en kappenkaart, die als bijlage 4 deel uitmaken van de planregels, met het herstelbesluit niet zijn gewijzigd ten opzichte van het besluit van 14 juli 2021. Met de zienswijze over het gebouw De Waag en de gevelkaart en kappenkaart hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar.
De Afdeling laat wat [appellant sub 2] en anderen in dit verband aanvoeren, dan ook buiten bespreking.
Wat de zienswijze over het in het bestemmingsplan opnemen van een adviesverplichting aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed betreft stelt de Afdeling vast dat in het beroep tegen het besluit van 14 juli 2021 door [appellant sub 2] en anderen al is aangevoerd dat een dergelijke voorziening ter bescherming van rijksmonumenten nodig is. Omdat die beroepsgrond in de tussenuitspraak nog niet is besproken, ziet de Afdeling aanleiding dit in het kader van het herstelbesluit alsnog te doen. Daarover wordt het volgende overwogen.
9.1. Voor rijksmonumenten geldt dat deze zijn ingeschreven in het rijksmonumentenregister en dat bij vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op grond van artikel 6.4 van het Besluit omgevingsrecht, de verplichting geldt om in voorkomende gevallen daarover advies te vragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). Een dergelijke adviesverplichting hoeft in het voorliggende bestemmingsplan dan ook niet te worden opgenomen. Deze verplichting is met ingang van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 overigens opgenomen in artikel 4.32 van het Omgevingsbesluit.
Het betoog slaagt niet.
10. [appellant sub 2] en anderen wijzen er in hun zienswijze nog op dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in artikel 19.3 van de planregels nog steeds niet voldoende is hersteld. Daartoe voeren zij aan dat de in bijlage 4 bij de planregels gevoegde gevelkaart en kappenkaart, als bedoeld in artikel 4.2.1, onder a, van de planregels, geen compleet beeld geven van de historische binnenstad. Dit betekent volgens [appellant sub 2] en anderen dat nog steeds onduidelijk is wanneer voldaan is aan het vereiste van inpasbaarheid binnen de historische binnenstad en gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 19.2.2, onder a, van de planregels door de raad beoogde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De in het gewijzigde artikel 4.2.1 van de planregels aangebrachte zonering brengt daar volgens hen geen verandering in en de begrenzing van deze zones is ook niet terug te vinden in de verbeelding of de planregels.
10.1. In de tussenuitspraak is naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] en anderen artikel 19.3 van de planregels alleen gebrekkig geacht voor zover daarin het gestelde in artikel 19.2.2 van de planregels van toepassing is verklaard. Omdat in de tussenuitspraak over artikel 19.2.2 is geoordeeld dat het besluit van 14 juli 2021 in zoverre onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, geldt dit ook voor deze verwijzing in artikel 19.3 van de planregels. Dit is in de tussenuitspraak onder 7.3 overwogen.
Nu de Afdeling hiervoor onder 7.3 heeft geoordeeld dat de raad met de wijziging van de artikelen 19.1 en 19.2.2 van de planregels in het herstelbesluit in zoverre voldaan heeft aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht, heeft de raad ook met de wijziging van artikel 19.3 van de planregels in het herstelbesluit aan de hierover gegeven opdracht voldaan.
Het betoog slaagt niet.
11. Met wat [appellant sub 2] en anderen in hun zienswijze betogen over het in het herstelbesluit gewijzigde artikel 4.2.1 van de planregels hebben zij hun beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. Hierbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat de wijziging van artikel 4.2.1 van de planregels een specificering en verduidelijking is ten opzichte van deze planregeling in het besluit van 14 juli 2021, zodat [appellant sub 2] en anderen door deze wijziging in zoverre ook niet in een nadeliger positie komen te verkeren. Voor dat oordeel verwijst de Afdeling naar de bespreking van het beroep van Historische Vereniging Schoonhoven - hierna onder 13.2 - tegen het herstelbesluit. De Afdeling laat wat [appellant sub 2] en anderen in dit verband aanvoeren, dan ook buiten bespreking.
12. [appellant sub 2] en anderen wijzen in hun zienswijze nog op de verschrijving in artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit. De aanduiding van de onderdelen b en c zal waarschijnlijk zijn bedoeld als 4 en 5 en de aanduiding van onderdeel d zal bedoeld zijn als b.
12.1. De raad heeft hierover verklaard dat [appellant sub 2] en anderen terecht op deze kennelijke verschrijving wijzen. Artikel 4.2.1 kent de leden a, b en c, waarbij de leden b en c voor de leesbaarheid moeten worden gelezen als de onderdelen 4 en 5 van lid a en de leden d en e dan moeten worden gelezen als de leden b en c. De raad verzoekt de Afdeling om deze kennelijke verschrijving in de planregel zelf voorziend aan te passen.
12.2. Artikel 4.2 van de planregels van het herstelbesluit luidt als volgt:
"4.2 Inpasbaarheid
Nieuwe functies en activiteiten moeten passend zijn binnen de historische binnenstad. Dit betekent dat:
4.2.1 Algemeen
a. deze geen afbreuk mogen doen aan:
1. de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht (bijlage 2);
2. de stedenbouwkundige samenhang van de in Klasse A, B en C genoemde bestaande situatie, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2);
3. de waarden zoals opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3);
b. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de gevelkaart (bijlage 4)
c. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A, B, en C behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de kappenkaart (bijlage 4)
d. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ter bescherming van en versterking van de cultuurhistorische waarden, het kan dan gaan om:
1. de situering van bouwwerken;
2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
3. de maximale omvang van bouwwerken;
4. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
5. de oriëntatie van bouwwerken;
e. het bevoegd gezag kan aanvrager verzoeken een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen.
4.2.2 Specifiek
a. gesloten voorgevels niet zijn toegestaan;
b. aan de buitenzijde van panden geen rolluiken zijn toegestaan."
12.3. De Afdeling stelt vast dat artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit een kennelijke verschrijving bevat, die in de door [appellant sub 2] en anderen en de raad voorgestelde zin kan worden hersteld. Het herstelbesluit is wat deze planregel betreft in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog van [appellant sub 2] en anderen slaagt in zoverre.
12.4. Gezien het verzoek van de raad ziet de Afdeling met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding om artikel 4.2 van de planregels van het herstelbesluit zelf voorziend aan te passen. Niet aannemelijk is dat eventuele andere derden hierdoor in hun belangen worden geschaad. De Afdeling zal hiervoor in het dictum bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit.
Beoordeling van het beroep van Historische Vereniging Schoonhoven
13. Historische Vereniging Schoonhoven kan zich niet verenigen met het herstelbesluit, omdat met de wijziging van artikel 4.2.1 van de planregels een initiatiefnemer bij een ontwikkeling in het grootste deel van de binnenstad voor de cultuurhistorische motivatie niet specifiek hoeft in te gaan op het bestaande gevelbeeld. Dit is volgens haar een onacceptabele verarming van de bescherming van de historische binnenstad en in strijd met de bevestiging die in de Nota beantwoording zienswijze is gegeven over de door haar ingediende zienswijzen tegen het ontwerpplan dat heeft geleid tot de vaststelling van het besluit van 14 juli 2021. Daar is namelijk gesteld dat het planologisch regime van het beschermd stadsgezicht binnen de gehele ster/wallen een groter gebied betreft dan benoemd in het aanwijzingsbesluit van 1974. Met de wijziging van artikel 4.2.1 van de planregels is voor de bescherming van het stadsgezicht een zonering in Klasse A, B en C aangebracht. Het gebied waar de gevelkaart geldt is beperkt tot een deel van de historische binnenstad, waar de zone Klasse A geldt. In het deel waar de zones Klasse B en C gelden is niet langer de gevelkaart als referentie gegeven en is ook de cultuurhistorische waardenkaart beperkt van toepassing. Hierdoor wordt het deel van de historische binnenstad voor zover niet gelegen in de zones Klasse A, B en C niet langer beschermd, aldus Historische Vereniging Schoonhoven.
13.1. Over het beroep van Historische Vereniging Schoonhoven tegen het herstelbesluit overweegt de Afdeling het volgende. Vaststaat dat Historische Vereniging Schoonhoven tegen het ontwerpplan dat heeft geleid tot de vaststelling van het besluit van 14 juli 2021 zienswijzen heeft ingebracht, waarover in de Nota beantwoording zienswijzen is gesteld dat het planologisch regime van het beschermd stadsgezicht geldt binnen de gehele ster/wallen en tevens is vermeld dat deze zienswijzen voor de raad geen aanleiding zijn het bestemmingsplan aan te passen. In het vaststellingsbesluit is overwogen dat als verbetering van het bestemmingsplan de cultuurhistorische waardenkaart van de binnenstad als referentie is toegevoegd en dat in essentie het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpplan niet is veranderd. Historische Vereniging Schoonhoven heeft tegen het besluit van 14 juli 2021 geen beroep ingesteld.
13.2. Naar het oordeel van de Afdeling is Historische Vereniging Schoonhoven door het herstelbesluit niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan waarin zij zich bevond na het besluit van 14 juli 2021, waartegen zij destijds geen beroep heeft ingesteld.
De Afdeling stelt daartoe vast dat met het herstelbesluit het werkingsgebied van de cultuurhistorische bescherming, met de gegeven aanduiding ‘overige zone - historische binnenstad’, niet is gewijzigd ten opzichte van het besluit van 14 juli 2021. Ook zijn het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht, de cultuurhistorische waardenkaart en de gevelkaart en kappenkaart, waarnaar zowel in artikel 4.2.1 van de planregels van het besluit van 14 juli 2021 als in artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit is verwezen en die respectievelijk als bijlagen 2, 3 en 4 bij de planregels zijn gevoegd, niet gewijzigd. Het herstelbesluit behelst met de wijziging van de artikelen 19.1, 19.2.2 en 4.2.1 van de planregels een specificering en verduidelijking van de cultuurhistorische bescherming ten opzichte van deze planregeling in het besluit van 14 juli 2021. De Afdeling ziet in wat Historische Vereniging Schoonhoven betoogt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met de planregeling in het herstelbesluit de cultuurhistorische waarden van de historische binnenstad in mindere mate zou worden beschermd dan in de planregeling van het besluit van 14 juli 2021.
Het enige verschil tussen beide planregelingen is dat in de tekst van artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit alsnog een nadere specificering en verduidelijking is aangebracht door daarin een zonering van de historische binnenstad in de Klasse A, B en C aan te brengen. De Afdeling stelt echter vast dat deze zonering en het daarbij van toepassing zijn van het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht, de cultuurhistorische waardenkaart en de gevelkaart en kappenkaart op een vergelijkbare wijze ook in artikel 4.2.1 van de planregels van het besluit van 14 juli 2021 was opgenomen, met een verwijzing naar de desbetreffende bijlagen bij de planregels. Uit de beschrijving van het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht (bijlage 2) blijkt immers ook dat voor de historische binnenstad, wat het daartoe behorende beschermde stadsgezicht betreft, een onderscheid is gemaakt in de zones bestaand uit de Klasse A, B en C. Uit de als bijlage 4 bij de planregels gevoegde gevelkaart en de daarop vermelde straten en woningen blijkt dat deze uitsluitend behoren tot de zone Klasse A. Dat is in artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit nader gespecificeerd. Dat geldt ook voor de als bijlage 4 bij de planregels gevoegde kappenkaart en de daarop vermelde straten en aangeduide woningen die allen behoren tot de zones bestaand uit de Klasse A, B en C. Ook dat is in artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit nader gespecificeerd. Voor het deel van de historische binnenstad dat buiten de begrenzing van het beschermd stadsgezicht valt geldt zowel in artikel 4.2.1 van de planregels van het besluit van 14 juli 2021 als in artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit dat daarvoor de waarden zoals opgenomen op de als bijlage 3 bij de planregels gevoegde cultuurhistorische waardenkaart van toepassing zijn. Daarin verschillen de beide planregelingen niet. Omdat de als bijlage 4 bij de planregels gevoegde gevelkaart en kappenkaart ook alleen van toepassing zijn binnen het beschermd stadsgezicht en niet voor het deel van de historische binnenstad dat buiten deze begrenzing valt, behelst artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit, anders dan Historische Vereniging Schoonhoven meent, ook in dat opzicht geen wijziging.
De stelling dat in het deel van de historische binnenstad waar de zones Klasse B en C gelden eerder wel de gevelkaart als referentie gold is niet juist. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit inhoudelijk gezien geen wijziging of verslechtering is van de wijze waarop de beoordeling van de cultuurhistorische waarden en de stedenbouwkundige samenhang binnen het beschermd stadsgezicht en de historische binnenstad dient plaats te vinden.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de Afdeling dat met de wijziging van artikel 4.2.1 van de planregels van het herstelbesluit het werkingsgebied van de cultuurhistorische bescherming ten opzichte van deze planregeling in het besluit van 14 juli 2021 ongewijzigd is gebleven. Onder deze omstandigheid is Historische Vereniging Schoonhoven door het herstelbesluit niet in een nadeliger positie komen te verkeren en is haar beroep tegen het herstelbesluit niet-ontvankelijk.
13.3. In het licht van het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan de bespreking van wat Historische Vereniging Schoonhoven nog over de behandeling door de raad van het herstelbesluit heeft gesteld.
Conclusie
14. Omdat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat het besluit van 14 juli 2021 wat de artikelen 4.2.1, 19.1, 19.2.2 en 19.3 van de planregels betreft in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd.
15. Het beroep van Historische Vereniging Schoonhoven tegen het besluit van 19 september 2023 is niet-ontvankelijk.
Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 19 september 2023 is ongegrond.
Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 19 september 2023 is gegrond, wat artikel 4.2 van de planregels betreft. De Afdeling ziet aanleiding om artikel 4.2 van de planregels van het herstelbesluit zelf voorziend aan te passen. In het dictum wordt bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het herstelbesluit.
16. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening.
17. Ten aanzien van Historische Vereniging Schoonhoven en [appellant sub 1] hoeft de raad geen proceskosten te vergoeden. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 14 juli 2021 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 14 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte Binnenstad Schoonhoven";
III. verklaart het beroep van Historische vereniging Schoonhoven tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 19 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven" niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 19 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven" ongegrond;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 19 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven" gegrond;
VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 19 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven", voor zover het artikel 4.2 van de planregels betreft;
VII. bepaalt dat artikel 4.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven" als volgt komt te luiden:
"4.2 Inpasbaarheid
Nieuwe functies en activiteiten moeten passend zijn binnen de historische binnenstad. Dit betekent dat:
4.2.1 Algemeen
a. deze geen afbreuk mogen doen aan:
1. de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht (bijlage 2);
2. de stedenbouwkundige samenhang van de in Klasse A, B en C genoemde bestaande situatie, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2);
3. de waarden zoals opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3);
4. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de gevelkaart (bijlage 4);
5. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A, B, en C behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de kappenkaart (bijlage 4);
b. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ter bescherming van en versterking van de cultuurhistorische waarden, het kan dan gaan om:
1. de situering van bouwwerken;
2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
3. de maximale omvang van bouwwerken;
4. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
5. de oriëntatie van bouwwerken;
c. het bevoegd gezag kan aanvrager verzoeken een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen.
4.2.2 Specifiek
a. gesloten voorgevels niet zijn toegestaan;
b. aan de buitenzijde van panden geen rolluiken zijn toegestaan."
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het hiervoor vermelde onderdeel VI;
IX. draagt de raad van de gemeente Krimpenerwaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en VII worden verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening;
X. veroordeelt de raad van de gemeente Krimpenerwaard tot vergoeding van de bij [appellant sub 2] en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XI. gelast dat de raad van de gemeente Krimpenerwaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 181,00 aan [appellant sub 1];
b. € 270,00 aan [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
159
BIJLAGE
Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte Binnenstad Schoonhoven
Artikel 1.14 van de planregels luidt:
"[…]
bestaande bouwwerken:
a. bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, of;
b. bouwwerken die nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen."
Artikel 4.2 luidt:
"Inpasbaarheid
Nieuwe functies en activiteiten moeten passend zijn binnen de historische binnenstad. Dit betekent dat:
4.2.1 Algemeen
a. deze geen afbreuk mogen doen aan de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht zoals bedoeld in bijlage 2, geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden zoals opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3) en geen onevenredige afbreuk doen aan de stedenbouwkundige samenhang zoals weergegeven in de gevel- en kappenkaart (bijlage 4);
b. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ter bescherming van en versterking van de cultuurhistorische waarden, het kan dan gaan om:
1. de situering van bouwwerken;
2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
3. de maximale omvang van bouwwerken;
4. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
5. de oriëntatie van bouwwerken;
c. het bevoegd gezag kan aanvrager verzoeken een bouwhistorisch of
cultuurhistorisch onderzoek te overleggen. […]"
Artikel 19.1 luidt:
"De bestaande bebouwing is toegestaan."
Artikel 19.2.2 luidt:
"a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken voor een nieuw hoofdgebouw of het wijzigen van een bestaand hoofdgebouw binnen de aanduiding 'overige zone - historische binnenstad'. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden gelden daarbij specifiek de voorwaarden zoals bedoeld in 4.2 en 5. Dit betekent in ieder geval dat:
1. het gebouw inpasbaar is in de omgeving;
2. het nieuwe gebouw aansluit op de goot- en bouwhoogte, dakvorm, dakhelling en nokrichting van aangrenzende bebouwing;
3. het hoofdgebouw in het bestaande bouwvlak wordt gebouwd of uitgebreid;
4. in afwijking van het gestelde onder 3, mag het hoofdgebouw het bouwvlak overschrijden, met dien verstande dat:
- de overschrijding ondergeschikt moet zijn aan het deel in het bouwvlak;
- de overschrijding nodig is voor het doelmatig gebruik;
- de overschrijding moet passen binnen de stedenbouwkundige structuur."
Artikel 19.3 luidt:
"Nieuwe bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen worden
opgericht. Daarbij gelden de volgende regels:
[…]
h. bij een bijbehorend bouwwerk aangebouwd aan een hoofdgebouw binnen de 'overige zone - historische binnenstad' is het gestelde in 19.2.2 van toepassing;
i. het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in dit artikel, zowel qua positionering als qua oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden gelden daarbij specifiek de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 4."
Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven
Artikel 1.14 van de planregels luidt:
"[…]
bestaande bouwwerken:
a. bouwwerken zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn, of;
b. bouwwerken die nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen."
Artikel 4.2 luidt:
"Inpasbaarheid
Nieuwe functies en activiteiten moeten passend zijn binnen de historische binnenstad. Dit betekent dat:
4.2.1 Algemeen
a. deze geen afbreuk mogen doen aan:
1. de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht (bijlage 2);
2. de stedenbouwkundige samenhang van de in Klasse A, B en C genoemde bestaande situatie, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2);
3. de waarden zoals opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart (bijlage 3);
b. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de gevelkaart (bijlage 4)
c. de stedenbouwkundige samenhang van de tot Klasse A, B, en C behorende straten, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit van het beschermde stadsgezicht (bijlage 2), welke ondersteund wordt door de kappenkaart (bijlage 4)
d. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ter bescherming van en versterking van de cultuurhistorische waarden, het kan dan gaan om:
1. de situering van bouwwerken;
2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
3. de maximale omvang van bouwwerken;
4. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
5. de oriëntatie van bouwwerken;
e. het bevoegd gezag kan aanvrager verzoeken een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen.
4.2.2 Specifiek
a. gesloten voorgevels niet zijn toegestaan;
b. aan de buitenzijde van panden geen rolluiken zijn toegestaan."
Artikel 19.1 luidt:
"Bestaande bouwwerken zijn toegestaan. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een nieuw hoofdgebouw op te richten of een bestaand hoofdgebouw te wijzigen."
Artikel 19.2.2 luidt:
"Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 19.1 voor het oprichten van een nieuw hoofdgebouw of het wijzigen van een bestaand hoofdgebouw binnen de aanduiding 'overige zone - historische binnenstad'. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden gelden daarbij specifiek de voorwaarden zoals bedoeld in 4.2 en 5. Dit betekent in ieder geval dat:
a. het gebouw inpasbaar is in de omgeving;
b. het nieuwe gebouw aansluit op de goot- en bouwhoogte, dakvorm, dakhelling en nokrichting van aangrenzende bebouwing;
c. het hoofdgebouw in het bestaande bouwvlak wordt gebouwd of uitgebreid;
d. in afwijking van het gestelde onder 3, mag het hoofdgebouw het bouwvlak overschrijden, met dien verstande dat:
1. de overschrijding ondergeschikt moet zijn aan het deel in het bouwvlak;
2. de overschrijding nodig is voor het doelmatig gebruik;
3. de overschrijding moet passen binnen de stedenbouwkundige structuur."
Artikel 19.3 luidt:
"Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 19.1 voor het oprichten van nieuwe bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Daarbij gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen in het achtererfgebied worden opgericht;
b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden op meer dan 1 m van openbaar water gerealiseerd;
c. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste:
1. indien een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 100 m² is: 50% van dat bouwperceel;
2. indien een bouwperceel groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m² is: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 100 m²;
3. indien een bouwperceel groter dan 300 m² is: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m²;
4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' bedraagt de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 125 m²;
d. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen, bedragen maximaal 3 m c.q. 4,5 m;
e. bijbehorende bouwwerken aangebouwd aan een hoofdgebouw bedragen maximaal 0,25 m van de hoogte van de bovenkant van de vloer van de 2e bouwlaag van het hoofdgebouw;
f. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 3 m;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bebouwing toegestaan' mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
h. bij een bijbehorend bouwwerk aangebouwd aan een hoofdgebouw binnen de 'overige zone - historische binnenstad' is het gestelde in 19.2.2 van toepassing;
i. het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in dit artikel, zowel qua positionering als qua oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden gelden daarbij specifiek de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 4."