202201409/1/R2.
Datum uitspraak: 20 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Liessel, gemeente Deurne,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 januari 2022 in zaak nr. 20/240 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Openbare zitting gehouden op 20 februari 2024 om 11:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. M. Scheele
jurist: mr. T.T. Schipper
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. A.S. van der Sluys, advocaat te Rotterdam;
Het college van burgermeester en wethouders van Deurne, vertegenwoordigd door M.M.A. Cornelissen en mr. M. de Joode;
[partij];
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een veldschuur op het perceel kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie R, nummer 190, in Liessel.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2019 in stand gelaten onder verbetering van de motivering.
Bij tussenuitspraak van 25 januari 2021 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld de in het besluit van 10 december 2019 geconstateerde gebreken te herstellen.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij uitspraak van 13 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 10 december 2019 ingestelde beroep gegrond, en het beroep tegen het besluit van 16 maart 2021 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 januari 2022.
De Afdeling bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Redenen voor dit oordeel:
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning vóór deze datum is ingediend, blijft volgens artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet het oude recht van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 april 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. [appellante] woont tegenover de veldschuur en is het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij betoogt dat een onevenredige aantasting plaatsvindt van het landelijk karakter en dat de binnen de bestemming "Agrarisch" opgenomen waarden worden aangetast, wat in strijd is met artikel 8.1 van de planregels. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Ook betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat door de wijziging van de aanvraag met betrekking tot de schuurdeuren het college het gebrek met betrekking tot artikel 2.55 van het Bouwbesluit 2012 heeft hersteld.
3. Niet in geschil is dat moet worden voldaan aan artikel 8.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Perceel Hazeldonksedreef ong., tegenover Hazeldonksedreef nr. […]". Ten aanzien van de maatvoering van de veldschuur is dat het geval.
4. Ten aanzien van het betoog over een aantasting van het landelijk karakter en binnen de bestemming opgenomen waarden, overweegt de Afdeling dat de rechtbank op deze gronden in de aangevallen uitspraak is ingegaan. [appellante] heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd die de Afdeling tot het oordeel noopt dat de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Voor zover [appellante] in hoger beroep heeft gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat de Monumentcommissie niet expliciet is ingegaan op de elementen kleinschaligheid en beslotenheid, overweegt de Afdeling dat het ontbreken van deze termen niet betekent dat de Monumentencommissie daarop niet impliciet is ingegaan. In wat [appellante] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. Ten aanzien van het betoog over de schuurdeuren, staat vast dat de deuren als gevolg van de dubbele scharnieren 0,6 m naar buiten draaien. Uit de door Geomij uitgevoerde meting blijkt dat de schuurdeuren op het punt met de kortste afstand tot de Hazeldonksedreef 0,99 m van deze weg staan. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de afstand tussen de schuur en de openbare weg slechts 0,45 m is, overweegt de Afdeling dat deze afstand is vermeld in een schets uit een handhavingsrapport van 14 jaar geleden, opgesteld door handhavers van de gemeente. Dit rapport had niet tot doel om de afstand tussen de veldschuur en de Hazeldonksedreef vast te stellen. Deze schets geeft dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het college zich niet mocht baseren op de meting die door Geomij is uitgevoerd, zoals ook de rechtbank heeft overwogen. Voor zover discussie bestaat over de kadastrale grenzen zijn die niet doorslaggevend voor de ligging van de openbare weg.
De Afdeling acht het niet aannemelijk dat de schuurdeuren met dubbele scharnieren zich in geopende stand boven een voor motorvoertuigen openstaande weg kunnen bevinden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met het gewijzigde besluit het gebrek met betrekking tot artikel 2.55 van het Bouwbesluit 2012 is hersteld.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat zij het evenmin aannemelijk acht dat weggebruikers hinder zullen ondervinden van de vergunde situatie van de betreffende deuren.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
723-1075