ECLI:NL:RVS:2024:1803
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 1 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 29 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Hiertegen maakten de vreemdelingen bezwaar, maar dit bezwaar werd op 22 september 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing op 20 april 2023, waarop de vreemdelingen hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.C. van den Berg.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent het indienen van hoger beroep in vreemdelingenzaken en de beperkte ruimte voor de Raad van State om in te grijpen in eerdere uitspraken van lagere rechters.