202106580/1/V3.
Datum uitspraak: 19 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 september 2021 in zaak nr. 20/7105 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling komt uit Guinee. Het is niet in geschil dat hij bekend is met een combinatie van verschillende stoornissen, zoals PTSS, ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en depressieve klachten. De samenhang van klachten heeft in het verleden geleid tot suïcidaliteit. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 19 augustus 2020 (hierna: het BMA-advies) blijkt dat de vreemdeling onder behandeling staat van een psychiater en ambulant verpleegkundige. Ook gebruikt hij medicijnen. Hij is in afwachting van de situatie waarin een psychotherapeutisch traject kan worden gestart. De vreemdeling ontvangt ten slotte ook mantelzorg van een vrijwilligster van Stichting Gast (hierna: de mantelzorgster). Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris met het BMA-advies deugdelijk heeft gemotiveerd dat de benodigde zorg in Guinee beschikbaar is.
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
2. De Afdeling behandelt eerst het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling, omdat dit de meest verstrekkende grief bevat. Die gaat over de juistheid van het BMA-advies op het punt van de beschikbaarheid van de voor hem benodigde medische zorg in het algemeen in Guinee en slaagt niet. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de in bezwaar overgelegde brief van psychiater Doukouré van 14 februari 2020 dateert van vóór het BMA-advies, dat die brief door het BMA bij het onderzoek is betrokken en dat het BMA-advies daarmee de meest recente informatie betreft. De advocaat en de mantelzorgster hebben tevergeefs pogingen gedaan om contact met die psychiater te leggen. Daarbij is ook telefonisch meerdere keren de indruk gewekt dat hij niet bekend was bij het in zijn briefhoofd vermelde CHU Donka, een universitair ziekenhuis in Conakry, Guinee. De rechtbank heeft terecht gemeend dat deze omstandigheden afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de brief van Doukouré. De vreemdeling heeft met die brief dus geen concrete aanknopingspunten aangedragen die twijfel oproepen over de juistheid van het BMA-advies.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3. De grieven van de staatssecretaris gaan over het oordeel van de rechtbank dat de voor de vreemdeling noodzakelijke mantelzorg in Guinee niet beschikbaar is en dat de staatssecretaris om die reden, hoewel de vreemdeling niet voldoet aan het beleid over mantelzorg, onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om van het beleid af te wijken.
4. De rechtbank heeft overwogen dat uit het BMA-advies volgt dat, voor zover de mantelzorgster mantelzorg verleent die ook door een professionele zorgverlener kan worden verleend, deze mantelzorg in Guinee beschikbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vertrouwensband die de vreemdeling met de mantelzorgster heeft en de zeer intensieve bemoeienis die de mantelzorgster heeft bij het op de rails houden van de vreemdeling, door de in het BMA-advies genoemde professionele zorg kan worden vervangen, terwijl die vertrouwensband en bemoeienis essentieel zijn voor de medische behandeling. De rechtbank vindt het verder niet aannemelijk dat de vreemdeling in Guinee opnieuw een vertrouwensband kan opbouwen met een persoon die de huidige rol van de mantelzorgster kan vervullen. Als de vreemdeling in Guinee terechtkomt zonder dat daar een persoon is met wie hij de voor de behandeling benodigde vertrouwensband heeft, zal van behandeling (waaronder het innemen van medicijnen) geen sprake kunnen zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat de voor de vreemdeling vereiste mantelzorg in Guinee niet beschikbaar is.
4.1. Het BMA heeft bij zijn advies betrokken dat de vreemdeling mantelzorg ontvangt en dat deze mantelzorg essentieel is voor het welslagen van zijn behandeling. Dat is ook niet in geschil. Deze mantelzorg wordt niet door een gezins- of familielid verleend, maar door een derde, namelijk een vrijwilligster van Stichting Gast. De staatssecretaris wijst erop dat uit zijn beleid over mantelzorg in paragraaf A3/7.1.6 van de Vc 2000 volgt dat in dit soort situaties de mantelzorg voor de vreemdeling in het land van herkomst ook door een derde verricht kan worden. In het BMA-advies staat weliswaar dat een onderzoek naar de aanwezigheid van mantelzorg in het land van herkomst buiten de competentie valt van de medisch adviseur, maar het BMA heeft, overeenkomstig het beleid, ook onderzocht of de zorg zoals hier gegeven door de mantelzorgster, in Guinee beschikbaar is in de vorm van aanwezigheid van professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg. Volgens het BMA is dat het geval. Het BMA heeft in het advies namelijk gewezen op de aanwezigheid van een psychiater of thuiszorg door een psychiatrisch verpleegkundige in het CHU Donka. Zoals hiervoor onder 2 is overwogen, is er op dit punt geen reden aan de juistheid van het BMA-advies te twijfelen. De vreemdeling heeft echter betoogd dat het een tijd heeft geduurd voordat hij een vertrouwensband met zijn mantelzorgster heeft opgebouwd en dat het daardoor voor hem moeilijk is om opnieuw een vertrouwensband op te bouwen in Guinee. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de vreemdeling in de loop van de procedure verschillende verklaringen en andere (medische) stukken overgelegd. Daarmee heeft hij twijfel gezaaid over het antwoord op de vraag of hij in de eerste tijd na zijn vertrek naar Guinee opnieuw een vertrouwensband kan opbouwen met een persoon die de huidige rol van de mantelzorgster kan vervullen. In de transitieperiode moet daarvoor voldoende ruimte zijn en dit mag niet ten koste gaan van de noodzakelijke behandeling. Deze twijfel is zo substantieel dat de staatssecretaris die vraag niet zonder nadere motivering bevestigend mocht beantwoorden. De Afdeling kan de overwegingen van de rechtbank in zoverre volgen. Het gaat echter te ver om op basis van de bekende informatie al de conclusie te trekken dat de voor de vreemdeling vereiste mantelzorg in Guinee niet beschikbaar is omdat niet aannemelijk is dat hij daar een soortgelijke vertrouwensrelatie kan opbouwen, zoals de rechtbank heeft gedaan. Dit is een wezenlijk punt en het betoog hierover van de staatssecretaris slaagt.
4.2. Het voorgaande betekent echter nog niet dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Het besluit op bezwaar van 17 september 2020 bevat immers wel een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft daarom terecht dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De staatssecretaris zal dat moeten doen met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak in hoger beroep en de uitspraak van de rechtbank voor zover de gronden daarvan niet zijn verbeterd. De staatssecretaris dient daarbij de beroepsgronden waaraan de rechtbank niet is toegekomen bij zijn beoordeling te betrekken. Daarbij moet ook worden uitgegaan van de actuele (medische) situatie van de vreemdeling. Het ligt in de rede dat de staatssecretaris daarover nadere informatie inwint en zo nodig een deskundigenadvies vraagt.
Conclusie over de hoger beroepen
5. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. Het hoger beroep van de staatssecretaris is eveneens ongegrond. Dat leidt tot een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, met een verbetering van de gronden waarop die rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024
18-985