202300328/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amstelveen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Amstelveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Mr. G. Groen van Prinstererlaan 114" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2024, waar de raad, vertegenwoordigd door M.P. Koekenbier en P.C. Vermond, is verschenen. Voorts is ter zitting AM B.V., vertegenwoordigd door [partij], als partij gehoord. [appellant] is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 25 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inleiding
3. Het huidige kantoorpand aan de mr. G. Groen van Prinstererlaan 114 staat al enkele jaren leeg. De eigenaar van het kantoorpand heeft het voornemen om op deze locatie een nieuw appartementencomplex te realiseren.
Het plan bestaat uit een appartementencomplex met maximaal 310 woningen. Het gebouw krijgt twee hoogte accenten, één tot 57 m hoog aan de Groen van Prinstererlaan en één van 52 m hoog aan de zuidzijde van het gebouw. AM B.V. is als projectontwikkelaar bij de zaak betrokken.
Bij de vaststelling van het plan heeft de raad een hoogwaardig appartementencomplex voor ogen. Daarmee wil de raad het Stadshart een kwalitatieve impuls geven en ruimte bieden voor nieuwe woningen. Er bestaat namelijk een grote behoefte aan nieuwe woningen. Om aan die behoefte tegemoet te komen wil de raad de oostkant van het Stadshart, waaronder het plangebied, transformeren naar een hoogwaardig stedelijk woonmilieu. Door verdichting kunnen daar volgens de plantoelichting 400 tot 800 nieuwe woningen komen.
[appellant] woont tegenover de plek waar het appartementencomplex zal komen en vindt dat het gebouw te hoog wordt. Hij vreest met name voor een vermindering van zijn woon- en leefklimaat.
Het proces van besluitvorming
4. [appellant] stelt dat de gemeente stelselmatig alle bezwaren van omwonenden heeft verworpen. Zelfs de Stichting Schildersbuurt Amstelveen die hiervoor was opgericht heeft het opgegeven. Alle zienswijzen zijn afgewezen. Volgens [appellant] is het plan er doorheen gedrukt.
4.1. De procedure om een bestemmingsplan vast te stellen begint met de terinzagelegging van het ontwerpplan. In dit geval heeft de gemeente een extra stap gezet door een bestuurlijke voorprocedure te organiseren. Die bestond uit een ontwerp Startnotitie en de mogelijkheid voor belanghebbenden om daarop te reageren.
De raad heeft toegelicht dat het gebouw in de ontwerp Startnotitie een andere vorm had. Het bestond uit een groot massief gesloten bouwblok. Daarop zijn 49 reacties binnengekomen. Vanwege deze reacties heeft de gemeente het ontwerp aangepast. Het gesloten bouwblok is vervangen door een gebouw met een basishoogte van zes bouwlagen met twee hoogteaccenten. Ook is gekozen voor een openbaar toegankelijke binnenplaats.
Vervolgens is het plan in ontwerp ter inzage gelegd. Hierop zijn zienswijzen binnengekomen. De reactie van de gemeente daarop staat in de Nota van Beantwoording. De raad heeft op basis hiervan de zienswijzen ongegrond verklaard.
4.2. Gelet op het bovenstaande heeft de gemeente de reacties van belanghebbenden, waaronder [appellant], betrokken bij de totstandkoming van het plan. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. Voor zover de zienswijzen niet tot aanpassing hebben geleid is niet gebleken dat de raad die zienswijzen onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
5. [appellant] betoogt dat de raad niet had mogen voorzien in een wooncomplex met 310 appartementen en maximaal 18 bouwlagen. Een gebouw van hoogstens zes bouwlagen zou volgens hem een prachtige aanvulling op de omgeving zijn geweest.
[appellant] betoogt ook dat windstromen als gevolg van de hoogbouw de verblijfskwaliteit op de balkons van zijn flat negatief zullen beïnvloeden. Hierbij merkt hij op dat het toch al minder zonnige balkons zijn.
5.1. De Afdeling vat het betoog van [appellant] zo op dat hoogbouw niet in de omgeving past en dat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van uitzichthinder en windhinder.
5.2. Over de vraag of het plan in de omgeving past stelt de Afdeling het toetsingskader zoals opgenomen onder 2 voorop. Hieruit volgt onder meer dat de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de Afdeling niet zelf oordeelt of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verder overweegt de Afdeling als volgt.
Het plan maakt een appartementencomplex mogelijk met een basishoogte van 21 m en twee hoogteaccenten van 52 m en 57 m. Dat is een forse bouwhoogte in een omgeving waar de bestaande bouwhoogte maximaal 21 m bedraagt.
De raad acht deze hoogbouw passend in de omgeving omdat de locatie aan de rand van het Stadshart ligt en aansluit bij de bouwhoogten in en rondom het Stadshart. Verder maakt het plan geen massief gesloten bouwblok mogelijk, zoals oorspronkelijk was beoogd. In plaats daarvan voorziet het plan in een basishoogte van 21 m en twee hoogteaccenten van 52 m en 57 m.
Op basis van deze motivering heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het plan in de omgeving past.
5.3. Ten aanzien van de gevolgen van de hoogbouw voor het uitzicht van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt.
Vast staat dat het uitzicht van [appellant] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene hoogbouw van 21 m en twee hoogteaccenten van 52 m en 57 m. Gelet op de afstand van 25 m tussen de woning van [appellant] en de hoogbouw heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant] niet ernstig wordt aangetast. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat in een stedelijke omgeving andere eisen mogen worden gesteld aan uitzicht dan in een minder bebouwde omgeving.
5.4. Ten aanzien van de gevolgen van de hoogbouw voor windhinder overweegt de Afdeling als volgt.
Aan het plan is een onderzoek naar windhinder ten grondslag gelegd. Het gaat om de Notitie windhinder van 21 april 2021, uitgevoerd door Nieman Raadgevende Ingenieurs. Op basis hiervan heeft de raad geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare mate van windhinder.
[appellant] heeft niet onderbouwd waarom de raad op basis van dit onderzoek niet tot deze conclusie heeft kunnen komen.
5.5. Voor zover het plan leidt tot enige aantasting van het uitzicht en het windklimaat van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt.
De raad heeft in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan de grote behoefte aan nieuwe woningen. Dat die behoefte bestaat is niet in geschil. De raad heeft ook toegelicht dat dit een goede plek voor woningbouw is omdat het dichtbij diverse voorzieningen en openbaar vervoer ligt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een groter gewicht kunnen toekennen aan de behoefte aan nieuwe woningen dan aan de gevolgen voor de uitzichthinder en de windhinder die daaruit voortvloeien voor [appellant].
5.6. De betogen slagen niet.
Geluid
6. [appellant] schrijft in zijn beroepschrift als argument dat het geluidhinderniveau wordt aangepast.
6.1. Omdat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer voor een aantal van de te realiseren appartementen hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB, heeft het college hogere geluidswaarden vastgesteld voor deze appartementen. Dat wil zeggen dat de nieuwe appartementen worden toegestaan ondanks dat de toekomstige bewoners daarvan te maken krijgen met de bestaande geluidsbelasting die relatief hoog is.
Dat deze hogere geluidsbelasting wordt toegestaan betekent niet dat [appellant] als gevolg daarvan te maken krijgt met een hogere geluidsbelasting. Gelet hierop, en omdat [appellant] niet ter zitting is verschenen om het beroep op dit punt toe te lichten, slaagt het betoog niet.
Sociale huurwoningen
7. [appellant] betoogt dat ten onrechte is voorzien in duurdere woningen in plaats van sociale huurwoningen.
7.1. Zoals hiervoor is overwogen ligt in artikel 8:69a van de Awb besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt, zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen.
[appellant] is geen eigenaar van één van de te bouwen woningen en ook is niet gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen. Onder deze omstandigheden strekt de normering van het aantal sociale huurwoningen kennelijk niet tot bescherming van zijn belang.
Wat [appellant] aanvoert over het aantal sociale huurwoningen kan gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van dat besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.
Voetgangers
8. [appellant] betoogt dat de verkeersstudies onvoldoende zijn uitgewerkt. Vooral voetgangers zijn buiten beschouwing gelaten ten aanzien van het kruispunt tussen de Burgemeester Haspelslaan en de mr. Groen van Prinstererlaan, zo stelt [appellant].
8.1. In de plantoelichting staat dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling ook na realisatie van de woningen goed is. Ter onderbouwing verwijst de plantoelichting naar een verkeerskundige analyse van Goudappel Coffeng van 7 januari 2020. Het kruispunt tussen de Burgemeester Haspelslaan en de mr. Groen van Prinstererlaan is hierin specifiek beoordeeld. Vermeld is dat in alle richtingen ook na realisatie van de woningen sprake is van een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling. Ook is de verkeerssituatie op en rond het kruispunt goed en overzichtelijk. Zo is het zicht op het kruispunt overal goed. Ook zijn er geen zicht belemmerende of hinderende elementen. Dit betekent dat verkeersdeelnemers elkaar tijdig kunnen waarnemen.
Verder is ter zitting gebleken dat het kruispunt geen stoplichten heeft en dat dit gelet op het verkeersonderzoek ook niet nodig is. Het kruispunt heeft wel zebrapaden voor voetgangers.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan voldoende rekening gehouden met de gevolgen voor voetgangers op het kruispunt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hupkes
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
635