202103008/1/V1.
Datum uitspraak: 19 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2021 in zaak nr. NL20.15723 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat volgens hem Italië ingevolge de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De staatssecretaris heeft op 14 juli 2020 de Italiaanse autoriteiten verzocht om de vreemdeling terug te nemen. Op 20 juli 2020 is een claimakkoord met Italië tot stand gekomen. De vreemdeling heeft tegen het besluit van 18 augustus 2020 beroep ingesteld en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 28 april 2021 heeft de vreemdeling dat verzoek weer ingetrokken.
1.1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening in beroep de overdrachtstermijn heeft opschort. Alleen het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening in eerste aanleg leidt namelijk nog niet tot opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit, bedoeld in artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, en daarmee tot opschorting van de overdrachtstermijn. Pas als de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen, is de overdrachtstermijn ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening opgeschort. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198, onder 6.1 tot en met 6.8. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De overdrachtstermijn is ook niet opgeschort door het door de vreemdeling gemaakte bezwaar in zijn procedure om verlening van een verblijfsvergunning regulier verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48 van het Vb 2000, als slachtoffer van mensenhandel, zoals de staatssecretaris in beroep nog heeft betoogd; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2593, onder 5. Gezien het voorgaande is de overdrachtstermijn dan ook op 20 januari 2021 verstreken, zes maanden na de totstandkoming van het onder 1 genoemde claimakkoord. Nederland is daarom vanaf die datum verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. Wat de vreemdeling verder aanvoert, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 augustus 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2021 in zaak nr. NL20.15723;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 18 augustus 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024
574-977