202305559/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Op 24 april 2023 heeft de examencommissie van de Erasmus School of Medicine (hierna: de examencommissie) de beslissing genomen om [appellante] geen derde kans toe te kennen voor het lijnonderwijs Academische Vorming (hierna: AV) van de master Geneeskunde.
Bij beslissing van 17 juli 2023, zaak nr. 23.048, heeft het CBE het daartegen gerichte administratief beroep van [appellante] ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door [gemachtigden] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] volgt de master Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR). Twee van de onderdelen die zij voor de master nog moet behalen zijn Evidence Based Medicine (hierna: EBM) en Ethiek. Beide vallen onder het lijnonderwijs AV, waar de EUR 3 EC aan toerekent. Het onderdeel EBM bestaat uit vijf (deel)opdrachten en één eindwerk. Van de vijf opdrachten mag maximaal één opdracht met een onvoldoende worden afgerond. Bij een onvoldoende voor een opdracht kan er een herstelopdracht worden gemaakt. Is de herstelopdracht voldoende, dan kan daarmee een onvoldoende worden weggenomen.
In de studiejaren 2018-2020 heeft [appellante] deelgenomen aan het lijnonderwijs AV. In mei 2020 heeft [appellante] te horen gekregen dat zij de lijn AV opnieuw moet volgen. Zij heeft daarom het EBM-onderwijs voor een tweede keer gevolgd. Vervolgens heeft [appellante] drie van de vijf opdrachten ingeleverd en slechts één opdracht met een voldoende afgerond. Het eindwerk heeft zij niet behaald. Naar aanleiding daarvan is de examencommissie met [appellante] in gesprek gegaan en is besproken wat haar resultaten betekenen voor haar toekomst bij de opleiding. [appellante] heeft vervolgens verzocht om nogmaals het EBM-onderwijs te mogen volgen. Bij beslissing van 20 april 2023, hersteld bij de beslissing van 24 april 2023, heeft de examencommissie [appellante] meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een derde kans om het lijnonderwijs AV, onderdeel EBM te volgen. Daarbij verwees zij naar artikel 3 van bijlage 2, onderdeel VII van de onderwijs- en examenregeling van de master Geneeskunde, Curriculum Erasmusarts 2020, 2022-2023 (hierna: de OER 2022-2023), waarin is bepaald dat de opleiding zich verplicht maximaal tweemaal hetzelfde lijnonderwijs AV aan een student aan te bieden. In lid 6 van dit artikel is de mogelijkheid gegeven aan de examencommissie om op die regel een uitzondering te maken, de zogeheten hardheidsclausule. De examencommissie heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij is overwogen dat [appellante] meerdere revisiemogelijkheden heeft gekregen en dat er sprake is geweest van zeer intensieve begeleiding door de examinatoren.
Administratief beroep bij het CBE
2. Tegen de beslissing van de examencommissie heeft [appellante] administratief beroep ingesteld. Bij de beslissing van 17 juli 2023 heeft het CBE het beroep ongegrond verklaard. Het CBE heeft in aanmerking genomen dat het aan [appellante] te verwijten is dat zij het onderdeel EBM niet heeft kunnen afronden, omdat zij tijdens de studiejaren waarin zij het lijnonderwijs AV heeft gevolgd, niet aan alle vijf de (deel)opdrachten heeft deelgenomen. Dat de kwaliteit van het onderwijs en de begeleiding door de examinatoren gebrekkig is geweest, heeft zij niet onderbouwd. Dat de examencommissie de hardheidsclausule zou hebben moeten toepassen, omdat er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, is volgens het CBE niet gebleken. Overigens merkt het CBE op dat de hardheidsclausule door de examencommissie impliciet al is toegepast, omdat er meer herkansingsmogelijkheden dan gebruikelijk zijn geboden aan [appellante].
Beroep bij de Afdeling
3. [appellante] betoogt in beroep dat de beperking tot het aanbieden van tweemaal hetzelfde lijnonderwijs AV in artikel 3 van bijlage 2, onderdeel VII, van de OER 2022-2023 zich alleen maar kan uitstrekken tot het studiejaar 2022-2023 en niet tot de gehele opleiding. Het betreffende artikel is volgens haar gebaseerd op artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder j, van de WHW, waarin is bepaald dat in een onderwijs- en examenregeling het aantal pogingen per studiejaar kan worden vastgelegd voor het afleggen van tentamens en examens. De OER 2022-2023 ziet op studiejaar 2022-2023 wat betekent dat alleen voor dat studiejaar een beperking van twee pogingen geldt. Wanneer die pogingen niet slagen moet de student in het volgende studiejaar opnieuw tweemaal de gelegenheid krijgen om een tentamen of examen te halen. Dat is volgens [appellante] geen onredelijke uitleg van het artikel, gelet op de geldigheidsduur van vijf jaar voor behaalde cijfers, zoals volgt uit artikel 7.9 van de OER 2022-2023. Dat artikel werkt volgens haar op zichzelf voldoende filterend om eindeloos herkansen tegen te gaan.
[appellante] doet subsidiair een beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule. Afwijzing van een extra poging is onevenredig gelet op het feit dat zij zich in de afrondende fase van de opleiding bevindt en dat het om een relatief klein onderdeel gaat, namelijk 1,5 studiepunt. Het belang van de examencommissie is er volgens haar alleen in gelegen dat er extra inspanningen zouden moeten worden geleverd. Wat betreft de hardheidsclausule stelt zij dat het wegsturen van de opleiding zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. Het gaat volgens haar om een relatief klein onderdeel van de studie aan het einde van een zesjarige studie. Daarbij moeten volgens [appellante] ook de omstandigheden worden meegewogen die rondom de opleiding spelen, zoals haar inzet voor het behalen van de opleiding, het gevolg dat zij de opleiding geneeskunde nu niet meer zal kunnen afronden en ook moeten haar persoonlijke leefomstandigheden worden meegewogen, zoals onder andere de zorg die zij draagt voor het gezin.
3.1. Het CBE heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat er een zorgvuldig proces van dossiervorming heeft plaatsgevonden en dat het zich niet herkent in de stelling van [appellante] dat zijn beslissing onzorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Verder heeft het CBE zich op het standpunt gesteld dat de examencommissie bevoegd is om toekomstige herkansingen/pogingen te beperken, omdat de onderwijs- en examenregeling niet slechts voor één jaar geldt. De OER 2022-2023 geldt totdat deze wordt vervangen door een nieuwe onderwijs- en examenregeling. Dat is niet gebeurd. [appellante] is volgens het CBE zeer intensief begeleid en desondanks heeft zij het onderwijs niet met een voldoende kunnen afsluiten, ook niet met meer dan het gebruikelijke aantal herkansingen, wat als het meerdere malen impliciet toepassen van de hardheidsclausule kan worden gezien. Door die impliciete toepassing van de hardheidsclausule ziet het CBE geen aanleiding voor de examencommissie om dit nogmaals te doen. Het CBE heeft op de zitting toegelicht dat de OER 2022-2023, en dus ook artikel 3 van bijlage 2, onderdeel VII is gebaseerd op artikel 7.13 van de WHW. Het tweede lid van artikel 7.13 WHW bevat geen limitatieve opsomming van wat in een onderwijs- en examenregeling kan worden geregeld dus het betoog van [appellante] over onderdeel j is niet relevant, aldus het CBE.
Beoordeling van het beroep door de Afdeling
4. De Afdeling zal gelet op de beroepsgronden eerst een oordeel geven over (de grondslag en de reikwijdte van) artikel 3 van bijlage 2, onderdeel VII, van de OER (r.o. 5 - 5.2). Vervolgens gaat de Afdeling in op de vraag of het CBE terecht heeft geoordeeld dat aan [appellante] geen derde gelegenheid hoefde te worden gegeven voor het volgen van het lijnonderwijs AV.
5. Artikel 7.13, tweede lid, van de WHW bepaalt dat in de onderwijs- en examenregeling per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten worden vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens. Daaronder wordt ten minste begrepen hetgeen onder a tot en met y is opgenomen. Dat betekent dat artikel 7.13, tweede lid, van de WHW, de onderwijs- en examenregeling niet beperkt tot wat in die onderdelen is benoemd. De Afdeling is met het CBE van oordeel dat het instellingsbestuur dan ook de bevoegdheid heeft om het aanbieden van het lijnonderwijs AV te beperken tot tweemaal voor de gehele duur van een opleiding. Het instellingsbestuur moet ervoor zorgdragen dat de onderwijs- en examenregeling adequate en heldere informatie over de opleiding bevat. Met de bepaling dat de opleiding zich slechts bindt om tweemaal het lijnonderwijs AV aan te bieden voor de gehele duur van de opleiding en de uitzondering die de examencommissie daarop kan maken, is de OER 2022-2023 op dit onderdeel naar het oordeel van de Afdeling adequaat en helder geformuleerd.
5.1. Het betoog van [appellante] dat de onderwijs- en examenregeling slechts geldig is in het studiejaar dat deze bekend is gemaakt en dat deze daarom geen bepalingen kan bevatten die zien op toekomstige studiejaren, kan de Afdeling niet volgen. De onderwijs- en examenregeling bevat regels die gelden vanaf het studiejaar waarop de onderwijs- en examenregeling betrekking heeft totdat de bepalingen worden gewijzigd of een nieuwe onderwijs- en examenregeling wordt vastgesteld. De bepalingen die in deze zaak voorliggen, zijn in de jaren dat [appellante] het onderwijs heeft gevolgd, niet gewijzigd.
5.2. Dat de beperking van de geldigheidsduur van vijf jaar voor behaalde cijfers, wat volgt uit artikel 7.9 van de OER 2022-2023, voldoende is om eindeloos herkansen tegen te gaan, is volgens de Afdeling in dit verband niet van belang. Het beperken van de geldigheidsduur van tentamencijfers is bedoeld om te voorkomen dat de getentamineerde kennis en inzichten niet zijn verouderd. Het beperken van het mogen volgen van het lijnonderwijs AV is volgens het CBE bedoeld om te voorkomen dat langstudeerders onbeperkt een beroep kunnen doen op de begeleiding en beoordeling die in het kader van dit onderwijs is voorzien. Daaraan is voor de opleiding veel inspanning en tijd verbonden. Het aanbieden van het lijnonderwijs en de wijze waarop wordt beoordeeld of dit onderdeel is behaald zijn nauw verweven en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Het CBE stelt dat de beperking aan het volgen van lijnonderwijs AV is opgenomen om te voorkomen dat studenten daaraan onbeperkt zouden kunnen deelnemen waardoor er een zodanig beroep op de begeleidings- en beoordelingscapaciteit zou worden gedaan dat de kwaliteit van het onderwijs niet kan worden gewaarborgd. De Afdeling is met het CBE van oordeel dat in de OER 2022-2023 om deze reden het aanbieden van het lijnonderwijs AV kan worden beperkt tot twee gelegenheden voor de gehele duur van de opleiding.
6. Voor zover het CBE heeft geoordeeld dat de examencommissie terecht geen derde gelegenheid aan [appellante] heeft aangeboden om het lijnonderwijs AV te volgen, overweegt de Afdeling dat het CBE tot die conclusie heeft mogen komen. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden bij een student, kan de examencommissie op grond van het zesde lid van artikel 3 van bijlage 2, onderdeel VII van de OER 2022-2023 bepalen dat er een derde gelegenheid moet worden aangeboden aan een student zodat het lijnonderwijs AV voor een derde keer kan worden gevolgd. Het CBE heeft overwogen dat de derde gelegenheid al impliciet is gegeven door het aanbieden van extra herkansingsmogelijkheden. De Afdeling volgt het CBE daar niet in, omdat toepassing van deze bepaling meebrengt dat het gehele lijnonderwijs voor een derde maal mag worden gevolgd en niet alleen dat er extra gelegenheden worden gegeven voor het maken van de daarbij horende deelopdrachten en eindwerk. Toch is de Afdeling van oordeel dat het CBE terecht heeft overwogen dat de examencommissie de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. De Afdeling constateert dat [appellante] meerdere extra inhaalmogelijkheden heeft gehad en dat de examinatoren daar intensief bij betrokken zijn geweest, wat het CBE ook in zijn beslissing heeft aangegeven. [appellante] heeft dit ook niet weersproken. De Afdeling neemt ook in overweging dat [appellante] tweemaal het onderwijs heeft gevolgd, maar niet alle deelopdrachten heeft ingeleverd. Daarmee is [appellante] in een positie terecht gekomen dat zij het onderdeel EBM niet kan behalen. Hoewel de Afdeling begrijpt dat het niet nogmaals kunnen volgen van het lijnonderwijs ingrijpende gevolgen heeft voor [appellante], kunnen de omstandigheden die zij aandraagt niet leiden tot het oordeel dat de examencommissie de hardheidsclausule heeft moeten toepassen of dat het CBE daar anders over heeft moeten oordelen. De door [appellante] genoemde inzet voor de opleiding heeft eerder niet geleid tot het succesvol doorlopen van het lijnonderwijs AV. [appellante] heeft niet aangegeven waarom dit bij een derde maal volgen van het onderwijs anders zou zijn. Niet is gebleken dat haar persoonlijke omstandigheden zijn gewijzigd. Dat dergelijke omstandigheden ertoe hebben geleid dat [appellante] niet al haar opdrachten heeft kunnen inleveren, heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie
7. Dat betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
8. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
97-1089