ECLI:NL:RVS:2024:1688

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
202400141/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en ingangsdatum

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 3 mei 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was op grond van de Dublinverordening. Later werd Nederland alsnog verantwoordelijk, maar de staatssecretaris had de vreemdeling niet tijdig overgedragen aan Italië. Op 15 september 2023 verleende de staatssecretaris de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar stelde de ingangsdatum vast op 11 maart 2023, de datum waarop de vreemdeling een nieuwe aanvraag indiende.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, maar de vreemdeling ging in hoger beroep. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:881) overwogen dat de staatssecretaris niet van de vreemdeling mag eisen dat hij een nieuwe asielaanvraag indient, maar dat de ingangsdatum van de asielvergunning moet worden vastgesteld op de datum waarop de oorspronkelijke aanvraag is ontvangen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is vastgesteld op 3 mei 2022. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202400141/1/V1.
Datum uitspraak: 24 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2023 in zaak nr. NL23.32588 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij mondelinge uitspraak van 8 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.I. Eleveld, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 3 mei 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag eerst niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening hiervoor verantwoordelijk was. Vervolgens is Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog verantwoordelijk geraakt, omdat de staatssecretaris de vreemdeling niet op tijd heeft overgedragen aan Italië. Bij brief van 20 februari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling bericht dat hij geen asielprocedure open had staan en de gelegenheid kreeg binnen twee weken een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierop heeft de vreemdeling op 11 maart 2023 hetzelfde formulier model M35-H met dezelfde gegevens opnieuw ingediend. De staatssecretaris heeft bij de inwilliging de ingangsdatum van de verleende asielvergunning gebaseerd op de ontvangstdatum van het tweede formulier.
2.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de ingangsdatum van de verleende asielvergunning heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881. Hierin heeft de Afdeling onder 4.6 en 5.2 overwogen dat de staatssecretaris in een geval als dit, waarin Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening alsnog verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek, niet van een vreemdeling mag eisen dat hij een nieuwe asielaanvraag indient, maar een besluit moest nemen op de oorspronkelijke aanvraag, en dat de ingangsdatum van de te verlenen asielvergunning wordt bepaald door de dag waarop de staatssecretaris die oorspronkelijke aanvraag heeft ontvangen. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtsbank wordt vernietigd. Het hoger beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd, voor zover de staatssecretaris daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld op 11 maart 2023. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 3 mei 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 8 december 2023 in zaak nr. NL23.32588;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 15 september 2023, V-[…], voor zover de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld op 11 maart 2023;
V.      stelt in plaats daarvan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 3 mei 2022;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
VII.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024
862