ECLI:NL:RVS:2024:1649
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris Justitie en Veiligheid inzake uitstel van vertrek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 23 januari 2017 een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld. Vervolgens heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 maart 2022, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 9 februari 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 april 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.