ECLI:NL:RVS:2024:1640

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
202401177/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 18 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 september 2023 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 14 februari 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De vreemdeling voerde aan dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd dat er gronden waren om hem een rust- en voorbereidingstermijn te onthouden. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat de staatssecretaris wel degelijk deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling een rust- en voorbereidingstermijn kon worden onthouden op basis van een zelfstandige grond.

De Raad van State concludeerde dat de overige grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidden, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401177/1/V2.
Datum uitspraak: 18 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 14 februari 2024 in zaak nr. NL23.31573 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In zijn derde en vierde grieven voert de vreemdeling een terechte klacht aan over de gronden waarop de staatssecretaris hem een rust- en voorbereidingstermijn heeft onthouden. De rechtbank is namelijk voorbijgegaan aan zijn terecht aangevoerde beroepsgrond dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gronden zich voordeden die zijn omschreven in artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c en d, van het Vb 2000. Dit kan de vreemdeling echter niet baten. Anders dan hij betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris wel deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij de vreemdeling een rust- en voorbereidingstermijn kon onthouden op basis van de zelfstandige grond omschreven onder het zesde lid, aanhef en onder b, van dit artikel. Daarom leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.       Wat de vreemdeling voor het overige aanvoert in zijn hogerberoepschrift, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024
936