202308003/2/R4.
Datum uitspraak: 19 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Scherpenzeel,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Scherpenzeel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Holevoetplein 282" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder andere [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 11 april 2024, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door R. Raat-Reitsma en E.W. Hassink, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 9 november 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
Inleiding
3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Holevoetplein 282 in Scherpenzeel. Op het perceel bevindt zich een voormalig hotel/restaurant dat in 2019/2020 is herontwikkeld tot Herbergier, een woonzorg-complex voor ouderen met geheugenproblemen. De eigenaar wil achter op het perceel appartementen realiseren voor starters en herstarters op de woningmarkt. Het realiseren van een appartementengebouw past niet in het geldende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het appartementengebouw planologisch in te passen.
[verzoeker] is eigenaar van het naastgelegen perceel [locatie].
Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling
4. De voorzieningenrechter zal hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die door [verzoeker] in de bodemzaak zijn aangevoerd en aan de hand daarvan zal beoordelen of het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.
5. [verzoeker] betoogt dat het ontwerpbestemmingsplan, dat uitging van de realisatie van een Thomashuis met een woon-zorgfunctie, zodanig verschilt van het uiteindelijk vastgestelde bestemmingsplan, dat de raad opnieuw een ontwerpbestemmingsplan voor het perceel ter inzage had moeten leggen. Volgens [verzoeker] heeft onvoldoende overleg plaatsgevonden met de omwonenden over de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Verder heeft [verzoeker] er op gewezen dat het op het perceel aanwezige hoofdgebouw een gemeentelijk monument is dat niet mag worden verstoord.
5.1. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de raad hem ten onrechte geen inspraakmogelijkheid heeft geboden over de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de raad eerst opnieuw een ontwerpbestemmingsplan voor het perceel ter inzage had moeten leggen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De raad mag bij de vaststelling van het bestemmingsplan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, bijvoorbeeld naar aanleiding van ingediende zienswijzen. Alleen als de afwijkingen van het ontwerpbestemmingsplan naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.
5.2. Vaststaat dat het voorliggende plan is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de voorziene wijziging naar aard en omvang echter niet zo groot dat sprake is van een wezenlijk ander bestemmingsplan. De voorzieningenrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De gronden die in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" met functie-aanduiding "zorginstelling" hadden, hebben in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen" gekregen. In het ontwerpbestemmingsplan was een Thomashuis voorzien, waar volwassenen met een verstandelijke beperking zouden verblijven in een kleinschalige woonvoorziening. In het bestemmingsplan is een appartementengebouw voorzien. De aard van het gebruik van het te realiseren gebouw, te weten wonen, is in het bestemmingsplan gehandhaafd. In plaats van een beheerderswoning met 9 slaapkamers en gemeenschappelijke ruimten, zijn in het bestemmingsplan 8 appartementen voorzien. Verder is het bouwvlak in het bestemmingsplan weliswaar enigszins verschoven ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, maar de omvang van het bouwvlak is in zowel het ontwerpbestemmingsplan als het vastgestelde bestemmingsplan ongeveer 380 m2. De maximum bouwhoogte in het ontwerpbestemmingsplan was 7 meter en de maximum goothoogte 5,5 meter. In het bestemmingsplan is de maximum bouwhoogte verkleind naar 6 meter en is de maximum goothoogte verkleind naar 3,4 meter. De inhoud van het in het bestemmingsplan voorziene gebouw is daarmee kleiner geworden dan in het ontwerpbestemmingsplan.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan opnieuw ter inzage had moeten leggen en dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure opnieuw had moeten worden gevolgd.
Verder heeft de raad toegelicht dat in het voortraject meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden met de omwonenden. Over de wijziging van het ontwerpbestemmingsplan heeft een overleg plaatsgevonden met de initiatiefnemer op 5 september 2023. Daarnaast is op de zitting gebleken dat [verzoeker] hierover heeft kunnen inspreken op een raadsvergadering.
Voor zover [verzoeker] er op heeft gewezen dat het op het perceel aanwezige monument niet mag worden verstoord, heeft de raad er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op gewezen dat het ontwerp van de voorziene nieuwbouw aan de monumentencommissie is voorgelegd. De monumentencommissie heeft de voorziene bebouwing niet onaanvaardbaar geacht.
De betogen slagen niet.
Conclusie
6. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen. Het verzoek dient om die reden te worden afgewezen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024
490