202400210/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Groningen,
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 30 augustus 2023 heeft de decaan van het Instituut voor Rechtenstudies, namens het instellingsbestuur, [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de opleiding HBO-Rechten.
Bij beslissing van 6 december 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Knip, vergezeld van S.C. Mesken en mr. M.H. Meijer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in het studiejaar 2022-2023 gestart met de voltijdopleiding HBO-Rechten aan de Hanzehogeschool. Op 30 augustus 2023 heeft hij een BNSA gekregen, omdat hij 15 studiepunten van het propedeutisch jaar heeft behaald en daarmee niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm van 45 studiepunten. Als gevolg van het BNSA is hij per 31 augustus 2023 uitgeschreven.
1.1. De instelling heeft een voorlopige voorziening getroffen waardoor [appellant] in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan het onderwijs afwachtende het oordeel van de Afdeling in beroep.
Besluitvorming van het college
2. Aan de beslissing van 6 december 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] 15 studiepunten van het propedeutisch jaar heeft behaald, terwijl de studievoortgangsnorm 45 studiepunten bedraagt. Volgens het college heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zijn persoonlijke omstandigheden zijn studieresultaten zodanig nadelig hebben beïnvloed dat hij de norm niet heeft kunnen halen en dat deze omstandigheden in de toekomst zodanig anders zijn dat hij zijn studie binnen redelijke termijn zou kunnen afronden. Het college heeft de examencommissie gevolgd in diens standpunt dat [appellant] niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Verder heeft het college hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig heeft gemeld bij het studentendecanaat en de examencommissie.
Beroep van [appellant]
3. [appellant] is het niet eens met de beslissing om hem een BNSA te geven. Hij voert aan dat hij door persoonlijke omstandigheden het hele studiejaar niet goed in zijn vel zat en dat zijn studieresultaten daar de dupe van zijn geworden. Volgens [appellant] kan hij hierdoor niet ongeschikt worden geacht voor de opleiding. Zo is in het begin van het studiejaar zijn relatie na vier jaar uitgegaan, waarna hij last had van paniekaanvallen. In de derde periode heeft [appellant] een suïcide meegemaakt binnen zijn persoonlijke kring, waardoor hij niet met zijn hoofd bij de lesstof was. [appellant] betwist de stelling van het college dat hij zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig kenbaar heeft gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat hij aan het einde van de eerste periode zijn loopbaanbegeleider heeft geïnformeerd over zijn situatie. Na de tweede periode kreeg hij een nieuwe studieloopbaanbegeleider, waaraan hij ook heeft verteld dat het niet goed ging. Hij vond het destijds een te grote stap om zijn situatie kenbaar te maken bij het studentendecanaat of de examencommissie. Hij vond het lastig om over zijn situatie te praten en deed dat weinig tot niet. Hij heeft later wel contact gehad met de decaan en ook een vervolgafspraak gemaakt. Dat hij dit nu wel kan, laat zien dat er sprake is van verbetering. [appellant] heeft veel gewerkt aan zijn mentale gezondheid en het gaat daardoor nu veel beter met hem. Hij voert aan zeker te zijn dat hij het niveau van de studie aankan, maar dit heeft hij het afgelopen studiejaar alleen niet kunnen laten zien.
Beoordeling van de beroepsgronden
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] in het studiejaar 2022-2023 15 studiepunten heeft gehaald en daarmee niet aan de studievoortgangsnorm van 45 studiepunten heeft voldaan. In geschil is de vraag of het college, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, de examencommissie terecht is gevolgd in het standpunt dat [appellant] niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding HBO-Rechten.
4.1. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend. Zoals het college ook terecht heeft overwogen, bestaat, ook als de persoonlijke omstandigheden van [appellant] bij de beoordeling van de studievoortgang worden betrokken, er onvoldoende perspectief dat hij zijn studie binnen een redelijke termijn zal kunnen voltooien. Het college heeft hiervoor terecht doorslaggevend geacht dat [appellant] slechts 15 studiepunten heeft behaald, terwijl de studievoortgangsnorm 45 studiepunten bedraagt en dat deze 15 studiepunten met groepsopdrachten zijn gehaald. Ondanks het bijwonen van de colleges en het benutten van alle tentamenkansen heeft [appellant] geen individuele tentamens behaald. Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat - naar op zitting gesteld door de examencommissie en door [appellant] niet weersproken - [appellant] het afgelopen half jaar nog vier eerstejaarstentamens heeft gemaakt, waarbij hij voor twee inleidende vakken een cijfer onder de 3.0 heeft gehaald. In de behaalde resultaten van [appellant] is dus geen stijgende lijn waar te nemen. De stelling en overtuiging van [appellant] dat hij het niveau van de studie aan kan, maar dit alleen niet heeft kunnen laten zien, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de door het college en de examencommissie getrokken conclusie over zijn geschiktheid voor de opleiding.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
284-1090