ECLI:NL:RVS:2024:1629

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202300752/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
  • G.O. van Veldhuizen
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wilgenrijk Noord en de gevolgen voor de exploitatie van bedrijven op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland

Op 17 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de Exploitatievereniging Transportcentrum Westland en de raad van de gemeente Maassluis. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Wilgenrijk Noord', dat op 6 december 2022 door de raad is vastgesteld en dat de bouw van 475 nieuwe woningen mogelijk maakt. Transportcentrum Westland, een vereniging van eigenaren van bedrijven op het nabijgelegen bedrijventerrein, heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan, omdat zij vreest voor geluid- en geuroverlast van de nieuwe woningen en de gevolgen voor de exploitatie van hun bedrijven.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 maart 2024. Tijdens deze zitting zijn zowel de appellanten als de raad vertegenwoordigd. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de betrokken partijen heeft afgewogen en dat de richtafstanden uit de VNG-brochure zijn gerespecteerd. De Afdeling oordeelt dat de vrees van Transportcentrum Westland voor klachten van bewoners niet voldoende is onderbouwd en dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de exploitatiemogelijkheden van de bedrijven niet worden belemmerd.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de geluidshinder en dat de voorwaardelijke verplichtingen in de planregels adequaat zijn. De Afdeling heeft ook de argumenten van Transportcentrum Westland over lichthinder en verkeersbewegingen besproken, maar heeft geconcludeerd dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan 'Wilgenrijk Noord' in stand blijft.

Uitspraak

202300752/1/R3.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Exploitatievereniging Transportcentrum Westland en Stichting Cluster Agrologistieke Bedrijventerreinen Westland, beide gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland (hierna tezamen en in enkelvoud: Transportcentrum Westland),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maassluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Wilgenrijk Noord" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Transportcentrum Westland beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 11 maart 2024, waar Transportcentrum Westland, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Hewitt, C. Hofman en J. Schram, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Wilgenrijk B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 1 april 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan ziet op de gronden in het noorden van woongebied Wilgenrijk in Maassluis. Met dit bestemmingsplan worden 475 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In het hiervoor geldende bestemmingsplan "Dijkpolder" was aan een deel van de gronden in het plangebied al een woonbestemming toegekend en aan het overige deel een agrarische bestemming. Het bestemmingsplan betreft het gebied ten oosten van de noordelijke ontsluitingsweg en het maatschappelijk voorzieningencluster. Voor het bestemmingsplan is een besluit hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder genomen.
Exploitatievereniging Transportcentrum Westland is een vereniging van eigenaren van bedrijven die zijn gevestigd op het ten noorden van het plangebied gelegen bedrijventerrein Transportcentrum Westland. Stichting Cluster Agrologistieke Bedrijventerreinen Westland behartigt de belangen van alle in het Westland aanwezige logistieke bedrijventerreinen, waaronder het bedrijventerrein Transportcentrum Westland. Deze belangenbehartiging omvat onder andere de belangen van deze logistieke bedrijventerreinen voor wat betreft een goede verkeersinfrastructuur in het Westland en daarbuiten.
Transportcentrum Westland kan zich niet met het bestemmingsplan verenigen en heeft daarom beroep ingesteld.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Afstand woningen en bedrijven en milieucategorieën
4.       Transportcentrum Westland betoogt dat hoewel met het bestemmingsplan aan de richtafstanden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt voldaan, er een grotere afstand tussen de in het plangebied voorziene woningbouw en het bedrijventerrein Transportcentrum Westland moet worden aangehouden. Transportcentrum Westland vreest voor klachten van bewoners van de nieuwe woonwijk omdat niet is uitgesloten dat door de bedrijven op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland geluid- of geuroverlast voor de bewoners van de in het plangebied voorziene woningen ontstaat.
Daarnaast voert Transportcentrum Westland aan dat in de plantoelichting niet is uitgegaan van de juiste situatie wat betreft de milieucategorieën van op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland toegestane bedrijven. In het zuidelijk deel van dit bedrijventerrein zijn bedrijven met milieucategorie 4.1 en 4.2 toegestaan. Deze milieucategorieën op het bedrijventerrein worden in de toelichting niet genoemd, er wordt alleen gesproken van bedrijvigheid met milieucategorie 3.2.
4.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de exploitatiemogelijkheden van de bedrijven op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland worden belemmerd als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan. Hoewel in de plantoelichting uit is gegaan van bedrijvigheid met een milieucategorie 3.2, terwijl in het zuidelijk deel van het bedrijventerrein bedrijven met een milieucategorie 4.1 en 4.2 zijn toegestaan, stelt de Afdeling vast dat na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan voor alle op het bedrijventerrein toegestane bedrijfsactiviteiten wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure. Indien de relevante richtafstanden uit de VNG-brochure worden aangehouden, hoeft de raad bij vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel geen verdere toetsing te verrichten. In beginsel kan de raad er dan van uitgaan dat een activiteit niet tot verdere overlast zal leiden. In dat geval is het aan Transportcentrum Westland om bijzondere omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan de raad niet kan volstaan met een verwijzing naar de relevante richtafstand. De enkele vrees voor klachten leidt niet tot de aanwezigheid van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Het betoog slaagt niet.
Geluidhinder
5.       Transportcentrum Westland betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het voorkomen van geluidoverlast afkomstig van het bedrijventerrein Transportcentrum Westland op de in het plangebied voorziene woningen en dat in de toelichting alleen uit is gegaan van verkeerslawaai.
Daarnaast voert Transportcentrum Westland aan dat er in het bestemmingsplan geen verplichting is opgenomen om de geluidwal daadwerkelijk te realiseren, waardoor het voorkomen van geluidoverlast van het industrieterrein onvoldoende is geborgd. In artikel 6.3.1 van de planregels is een voorwaarde gesteld die moet waarborgen dat de woningen alleen in gebruik mogen worden genomen als is geborgd dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de gevel van de woningen ten hoogste de wettelijke voorkeursgrenswaarde bedraagt. Transportcentrum Westland voert aan dat deze voorwaarde alleen geldt voor geluidoverlast vanwege wegverkeer en dus niet voor geluidoverlast van het industrieterrein.
Daarnaast voert Transportcentrum Westland aan dat de voorgenomen geluidvoorzieningen een hoogte hebben van maximaal 10 m, terwijl in het plangebied een woongebouw van maximaal 25 m hoogte mag worden opgericht, waardoor de geluidvoorzieningen geen nut hebben voor de woningen die hoger zijn dan 10 m. Transportcentrum Westland voert tenslotte aan dat het geluid vanuit het industrieterrein deze woningen kan bereiken, en dat dit kan leiden tot klachten van bewoners over de bedrijfsvoering van bedrijven op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland.
5.1.    De raad stelt dat de normen van geluid waar het Transportcentrum Westland zich op beroept en waarmee invulling wordt gegeven aan de norm van een goede ruimtelijke ordening respectievelijk strekken tot bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden en tot bescherming van de gezondheid van omwonenden en niet tot bescherming van het belang van Transportcentrum Westland. De raad stelt zich dan ook op het standpunt dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (rechtsoverweging 10.6 van de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706), beschermt de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, ook de belangen van betrokken bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf. Degene die een bedrijf uitoefent kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van de bewoners van een woning over de milieugevolgen van zijn bedrijf, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre niet in de weg aan vernietiging van een besluit op de door Transportcentrum Westland aangedragen beroepsgrond. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom hierna inhoudelijk bespreken.
5.3.    Uit het akoestisch onderzoek "Wilgenrijk Noord, Maassluis" van 21 oktober 2021 (hierna: het akoestisch onderzoek), dat als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd, blijkt dat onderzoek is gedaan naar wegverkeerslawaai en dat in dit onderzoek ook rekening is gehouden met de geluidzone industrie die op het plangebied van toepassing is omdat dit perceel ligt binnen de geluidzone van industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Uit dit onderzoek blijkt dat, vanwege wegverkeerslawaai als gevolg van de A20, geluidvoorzieningen getroffen worden. Met de voorwaardelijke verplichting in artikel 6.3.1 zijn deze voorzieningen geborgd. Zoals de Afdeling onder 4.1 heeft overwogen, is verder niet in geschil dat voor alle op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland toegestane bedrijfsactiviteiten wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat Transportcentrum Westland onvoldoende heeft onderbouwd waarom de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het voorkomen van geluidbelasting afkomstig van het bedrijventerrein Transportcentrum Westland op de in het plangebied voorziene woningen. Verder is onvoldoende onderbouwd waarom de voorwaardelijke verplichting in artikel 6.3.1 van de planregels ook betrekking zou moeten hebben op geluidbelasting afkomstig van het bedrijventerrein Transportcentrum Westland.
Het betoog slaagt niet.
Lichthinder
6.       Transportcentrum Westland betoogt dat de verlichting die op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland mag worden aangebracht, overlast voor de bewoners van de in het plangebied voorziene woonwijk kan opleveren. Recent is een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van lichtmasten op een parkeerdek van het bedrijf Honderdland 899 te Maasdijk op het logistieke bedrijventerrein Honderdland, waarvan de verlichtingsmasten reiken tot 22,5 m vanaf het peil gemeten. Een vergelijkbare vergunning kan ook aan bedrijven op het bedrijventerrein, waar Transportcentrum Westland is gevestigd, worden verleend. Het is voor bedrijven op dit bedrijventerrein dan mogelijk op een parkeerdek verlichting aan te brengen tot een hoogte van 22,5 m, waardoor overlast voor de bewoners van de woonwijk kan ontstaan, aldus Transportcentrum Westland.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat de voor het bedrijventerrein Transportcentrum Westland geldende bestemmingsplannen het plaatsen van lichtmasten op een parkeerdek met een hoogte van 22,5 m niet toestaan. Daarnaast is op de zitting gebleken dat er aan het gemeentebestuur geen concreet plan is voorgelegd voor het realiseren van lichtmasten op een parkeerdek van een op het bedrijventerrein Transportcentrum Westland gelegen bedrijfspand. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:131, onder 5.2, is de Afdeling van oordeel dat de raad onder deze omstandigheden bij de vaststelling van het plan niet gehouden was om rekening te houden met het mogelijk plaatsen van lichtmasten op een parkeerdek.
Het betoog slaagt niet.
Extra verkeersbewegingen
7.       Transportcentrum Westland betoogt dat nu er voor het bestemmingsplan geen verkeersonderzoek is uitgevoerd, niet kan worden geconcludeerd dat er voor de in het plangebied voorziene woningen voldoende verkeersontsluitingen zijn. De conclusie in de plantoelichting dat sprake is van een goede ontsluiting op het lokale en het nationale wegennet is onjuist. Er is op dit moment al sprake van een overbelaste situatie in verband met de aansluiting op de A20 via de Maasdijk/Coldenhovenlaan (hierna: de aansluiting op de A20), met vertragingsschade als gevolg. Transportcentrum Westland stelt zich dan ook op het standpunt dat nieuwe verkeersbewegingen niet kunnen worden opgevangen, en dat de voorziene woningen niet gebouwd mogen worden zonder dat de infrastructuur wordt aangepast.
Transportcentrum Westland voert verder aan dat de verkeersveiligheid wordt aangetast omdat de verkeersbelasting te hoog is.
Voor zover in de zienswijzenota wordt verwezen naar de structuurvisie en de milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.-beoordeling), voert Transportcentrum Westland aan dat de hieraan ten grondslag gelegde onderzoeken verouderd zijn en dat daarom niet van deze onderzoeken uit kan worden gegaan.
7.1.    De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 4.3 van de plantoelichting het volgende is opgenomen: "Maassluis heeft een sterk stedelijk profiel. Het plangebied ligt in ‘rest bebouwde kom’. Dat leidt tot een verkeersgeneratie van (afhankelijk van het type woning) van 5 tot 8 verkeersbewegingen per woning. Deze ontwikkeling leidt daarmee tot circa 3.000 voertuigbewegingen. Dit aantal valt dus binnen de bandbreedte van de m.e.r.-beoordeling en binnen het aantal waar het verkeersmodel van uitgaat. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan dus afgewikkeld worden via het bestaande en nieuw aan te leggen wegennet. Dit is immers gedimensioneerd op 1.750 woningen."
De raad heeft toegelicht dat in de m.e.r.-beoordeling waarnaar in de toelichting wordt verwezen de verkeersprognoses voor 2025 zijn gehanteerd en dat voor het bestemmingsplan de verkeersprognoses voor 2030 worden gehanteerd. Omdat met de realisatie van het bestemmingsplan de grens van 1.750 woningen voor het gebied Wilgenrijk niet wordt overschreden, stelt de raad zich op het standpunt dat er geen noodzaak is om verkeerskundig onderzoek uit te voeren in het kader van het bestemmingsplan. Op de zitting is vervolgens door de raad toegelicht dat het in de plantoelichting genoemde verkeersmodel een actualisatie van de verkeerscijfers bevat en dat deze actualisatie bij de vaststelling van het bestemmingsplan is meegenomen. De raad heeft toegelicht dat er regelmatig sprake is van actualisaties en dat hoewel de situatie met de aansluiting op de A20 een bekend probleem is, uit de geactualiseerde verkeerscijfers blijkt dat met de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw de situatie niet zal verslechteren.
Daarnaast heeft de raad op de zitting toegelicht dat in de Wegenstructuurvisie 2012 - 2025 van de gemeente Maassluis ook rekening is gehouden met de bouw van 1.750 woningen in het gebied Wilgenrijk. In deze visie is het kruispunt met de A20 meegenomen waarna voorstellen zijn gedaan voor een verbeterde afwikkeling van het verkeer. In het kader van een zorgvuldige besluitvorming is verder een doorkijk gegeven naar de situatie waarin ook het toekomstige aan het plangebied grenzende bestemmingsplan "Westgaag" is ontwikkeld, met de uitgangspunten die passen binnen het al vastgestelde bestemmingsplan "Dijkpolder" en de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van woningaantallen. Gebleken is, aldus de raad, dat ook dan geen knelpunten optreden, omdat niet alle bewoners voor de ontsluiting gebruik zullen maken van de afrit van de aansluiting op de A20.
Gelet op het voorgaande en op wat op de zitting nader door de raad is toegelicht, is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Daarbij is de raad uitgegaan van voldoende geactualiseerde verkeerscijfers. In wat Transportcentrum Westland over de verkeersafwikkeling als gevolg van de voorziene woningen heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog slaagt niet.
7.2.    Voor zover Transportcentrum Westland heeft willen betogen dat de verkeersveiligheid van de bewoners van Wilgenrijk Noord niet is gewaarborgd omdat de verkeersbelasting te hoog is, is de Afdeling van oordeel dat uit haar overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10, volgt dat appellanten zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening kunnen beroepen om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen (zie onder 10.1). Transportcentrum Westland is niet de toekomstige bewoner van de woningen, zodat de regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van haar belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat eraan in de weg dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd. De Afdeling ziet daarom af van een verdere inhoudelijke bespreking hiervan.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
159-1037