ECLI:NL:RVS:2024:1601

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202400264/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vrijstellingen voor bacheloropleiding Artificial Intelligence

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [appellant] en het college van beroep voor de examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (CBE). [appellant] had verzocht om vrijstellingen voor zijn bacheloropleiding Artificial Intelligence, gebaseerd op eerder behaalde vakken in de opleiding Information Sciences. De examencommissie heeft op 20 juli 2023 een gedeeltelijke afwijzing gedaan, waarbij 30 ECTS aan vrijstellingen zijn verleend, maar 30 ECTS zijn afgewezen omdat deze vakken onder de vrijekeuzeruimte vallen en niet voldeden aan de gestelde niveauvereisten. Het CBE heeft het administratief beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 15 februari 2024 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk en het CBE door mr. A. van Donk. De examencommissie had eerder twijfels geuit over de behaalde resultaten van [appellant] vanwege eerdere fraudegevallen, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. De Afdeling oordeelde dat de examencommissie terecht de vrijstellingen had geweigerd, omdat de beoordeling van de vrijstellingen een discretionaire bevoegdheid is en de examencommissie de kwaliteit van het diploma moest waarborgen. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van détournement de pouvoir en dat de beslissing van het CBE in stand kon blijven. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en het CBE hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400264/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 juli 2023 heeft de examencommissie Informatica (hierna: de examencommissie) het verzoek van [appellant] om vrijstellingen voor de opleiding Artificial Intelligence aan de Vrije Universiteit Amsterdam gedeeltelijk afgewezen.
Bij beslissing van 15 december 2023 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. A. van Donk zijn verschenen. Tevens is dr. V. de Boer als plaatsvervangend voorzitter van de examencommissie gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] staat ingeschreven voor de bacheloropleiding Artificial Intelligence. Hij heeft de examencommissie verzocht om hem vrijstellingen te verlenen voor zijn bacheloropleiding van een omvang van totaal 69 ECTS op basis van de door hem behaalde vakken bij de opleiding Information Sciences. De examencommissie heeft hem bij beslissing van 20 juli 2023 voor 30 ECTS aan vrijstellingen verleend voor vakken behorende tot het verplicht voorgeschreven onderwijsprogramma. De overige 30 ECTS, waarvoor [appellant] in aanmerking kan komen behoren tot de vrijekeuzeruimte, waarbij de voorwaarde is gesteld dat zijn invulling van die keuzeruimte voldoet aan de niveauvereisten zoals gesteld in artikel 12 van de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleiding Artificial Intelligence 2022-2023 (hierna: de OER) en geen overlap heeft met de bestaande vakken.
2.1.    In haar beslissing van 9 maart 2023, die door het CBE in zijn uitspraak 2023/17/1109 is vernietigd, was de examencommissie bereid om [appellant] voor zeven vakken voor in totaal 30 ECTS aan vrijstellingen te verlenen en voor zeven andere vakken voor in totaal 39 ECTS aan vrijstellingen te verlenen als [appellant] per vak een mondelinge check succesvol zou afronden. Het doel daarvan was om te verifiëren of [appellant] nog kennis heeft van de eerder behaalde vakken, en de vakken zonder te frauderen heeft behaald. De voorwaarde van de mondelinge toets was ingegeven door de overweging dat de inschrijving van [appellant] van zijn eerdere opleiding was beëindigd nadat was komen vast te staan dat hij vijf keer heeft gefraudeerd. De examencommissie zag aanleiding om ook te twijfelen aan de behaalde resultaten die [appellant] in zijn nieuwe opleiding wil inbrengen. Die beslissing is door het CBE vernietigd omdat er geen voorwaarde van een mondelinge check aan een vrijstelling mag worden verbonden en de OER voorschrijft dat er maximaal 60 ECTS aan vrijstellingen in de bacheloropleiding mag worden verleend. De examencommissie heeft opnieuw beslist dat [appellant] de eerder, onvoorwaardelijk, verleende 30 ECTS aan vrijstellingen krijgt en daarnaast onder voorwaarden in aanmerking kan komen voor 30 ECTS aan vrijstellingen in de vrijekeuzeruimte. Hij kan daarmee in totaal 60 ECTS aan vrijstellingen krijgen. Het CBE heeft deze beslissing in stand gelaten.
3.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het CBE. Hij stelt dat door deze beslissing hem nu 30 ECTS aan eerder toegekende vrijstellingen zijn afgenomen. De vrijstellingsbepaling, genoemd in artikel 3.7 van deel A van de OER, is bedoeld om de inhoud en het niveau van het vak te wegen. Het afwijzen op grond van deze bepaling onder de gegeven omstandigheden leidt tot détournement de pouvoir, omdat de bepaling feitelijk wordt ingezet om op grond van mogelijke vermeende fraude te besluiten op deze wijze de behaalde vakken alsnog van [appellant] af te nemen. Als hij aan de gestelde voorwaarde voldeed, kon hij deze vakken eerder wel inbrengen, maar nu niet meer. Daarnaast kan deze ‘kan’-bepaling in beginsel worden ingezet, als er twijfel bestaat over de vraag of er voldoende overeenkomst is tussen behaalde vakken, maar deze bepaling kan niet worden gehanteerd als het gaat om een vak gegeven op de eigen onderwijsinstelling, dat voor 100% overeenkomt. Tussen de vakken die [appellant] wil inbrengen zitten vakken die voor zowel zijn eerdere opleiding als voor deze opleiding volledig gelijk zijn. Die vakken zijn met succes afgerond en de resultaten van die vakken staan in rechte vast. Verder is geen enkel deugdelijk vermoeden van fraude geuit. Ten slotte is de examencommissie wel degelijk bevoegd hem meer ECTS toe te kennen dan in beginsel uit de OER voortvloeit, aldus [appellant].
4.       Het CBE stelt zich op het standpunt dat [appellant] nimmer meer dan 30 ECTS aan vrijstellingen heeft verkregen. Deze zijn hem ook niet afgenomen, zodat de beslissing van 20 juli 2023 ook niet leidt tot détournement de pouvoir. Artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder a, van deel A van de OER schrijft niet voor dat zonder meer vrijstelling moet worden verleend als een vak eerder is behaald. Deze bepaling biedt de examencommissie beleidsruimte om een eigen afweging te maken en daarbij te betrekken dat een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen [appellant] en de examencommissie, omdat in het verleden vijfmaal fraude is vastgesteld in het werk van [appellant], wat heeft geleid tot de beslissing van het college van bestuur om de inschrijving van [appellant] voor de bacheloropleiding Information Sciences voorgoed te beëindigen. Voor de examencommissie staat niet vast dat [appellant] de vakken waarvoor nu geen vrijstelling wordt verleend, zonder te frauderen heeft behaald. Daarnaast heeft het CBE erop gewezen dat het bij uitstek bevoegd is om de examencommissie erop te wijzen dat er sprake is van strijd met recht en dat er maximaal 60 ECTS aan vrijstellingen mag worden verleend.
Beoordeling van het geschil
5.       De examencommissie heeft met de beslissing van 20 juli 2023 invulling gegeven aan de opdracht van het CBE in de uitspraak van 4 juli 2023 om een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van [appellant], met inachtneming van wat het CBE in de beslissing had overwogen. Hoewel de beslissing van 20 juli 2023 formele rechtskracht heeft gekregen is de omvang van de te verlenen vrijstellingen ook in deze procedure aan de orde gesteld en staat de toepassing van artikel 3.7, derde lid, onder a, van deel A van de OER door de examencommissie ter beoordeling van de Afdeling, omdat deze niet in rechte is komen vast te staan.
5.1.    De rechten en plichten voor het verlenen van vrijstellingen liggen op basis van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder r, van de WHW vast in de OER. In de OER is in artikel 3.7, derde lid, onder a, een maximum van 60 ECTS aan te verlenen vrijstellingen binnen de bacheloropleiding opgenomen. Het CBE heeft de examencommissie er terecht op gewezen dat dit voorschrift van de OER onjuist is toegepast. In tegenstelling tot wat [appellant] stelt is het CBE juist het bestuursorgaan dat een examencommissie erop moet wijzen dat de beslissing voor zover het gaat om de omvang van de te verlenen vrijstellingen de bevoegdheid ter zake overschrijdt. Het betoog slaagt niet.
6.       De studieresultaten die [appellant] destijds voor de desbetreffende vakken heeft behaald, worden [appellant], in tegenstelling wat hij daarover aanvoert, niet afgenomen en in zoverre is dus ook geen sprake van détournement de pouvoir. Het afnemen van studieresultaten is ook niet de vraag die voor ligt. De vraag is of het de examencommissie vrijstond de verzochte vrijstellingen voor een andere opleiding te weigeren enof  de door [appellant] tijdens zijn eerdere opleiding gepleegde fraude in die beslissing mocht worden meegewogen. Deze vragen moeten bevestigend worden beantwoord. De Afdeling overweegt hierover het volgende.
6.1.    Artikel 7.12, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) geeft de examencommissie de taak om te waarborgen dat een student aan de voorwaarden voldoet voor het verkrijgen van een graad. Het vaststellen of een vrijstelling kan worden verleend is bij uitstek een beslissing over het kennen en kunnen van de student. De beoordeling hiervan ligt op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder d, van de WHW bij de examencommissie. Het verlenen van een vrijstelling in een onderwijsprogramma, is een discretionaire bevoegdheid. Oftewel de examencommissie kan deze verlenen, maar is niet verplicht dit te doen.
6.2.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn stelling dat door deze tweede beslissing van de examencommissie hem eerder toegezegde vrijstellingen zijn afgenomen. De overige 39 ECTS aan vrijstellingen, waar het in deze procedure om gaat, zijn namelijk niet onvoorwaardelijk aan hem toegezegd. De examencommissie heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat in plaats van meteen het verzoek af te wijzen, de commissie [appellant] tegemoet wilde komen door aan de toewijzing de voorwaarde van het voldoen aan een aanvullende mondelinge toets te verbinden. Het oordeel van het CBE dat deze voorwaarde niet aan de vrijstelling mocht worden verbonden heeft niet als rechtstreeks gevolg dat de vrijstelling zou moeten worden verleend. De omstandigheid dat de inschrijving voor de eerdere opleiding voorgoed is beëindigd wegens herhaalde fraude mag worden meegewogen. In de heroverweging is de keuze gemaakt om een deel van de verzochte vrijstellingen niet te verlenen, omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] de vakken voor dat deel zonder te frauderen heeft behaald. De tentamens zijn online afgelegd tijdens de coronapandemie. De studieresultaten van [appellant] laten voor enkele vakken een bijzonder cijferpatroon zien, namelijk dat de online gemaakte tentamens door [appellant] opvallend beter werden gemaakt dan voor de pandemie, toen tentamens in de tentamenzaal werden gemaakt. Ook heeft [appellant] tijdens de coronapandemie een thuis gemaakt tentamen ingeleverd met een geheel ander handschrift dan het zijne. Dit maakt dat de examencommissie terecht twijfels heeft over de behaalde studieresultaten. De Afdeling is om die reden van oordeel dat de examencommissie aan het belang van het waarborgen van de kwaliteit van het te behalen diploma, meer gewicht heeft mogen toekennen dan aan het individuele belang van [appellant] en dat het CBE deze beslissing in stand heeft mogen laten.
7.       [appellant] stelt ten slotte dat hij ongelijk wordt behandeld. Andere studenten kregen wel vrijstellingen voor dezelfde vakken en hierdoor is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De door [appellant] bedoelde andere studenten moesten overstappen naar deze opleiding wegens het opheffen van de opleiding Information Sciences. [appellant] is echter overgestapt naar deze opleiding omdat de inschrijving voor de eerdere opleiding is beëindigd wegens herhaalde fraude. De Afdeling is van oordeel dat er daarom geen sprake is van een gelijke situatie. Dit betoog slaagt niet.
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
97-1043
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.12 - Examencommissie
[…]
2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad als bedoeld in artikel 7.10a.
Artikel 7.12b - Taken en bevoegdheden examencommissie
1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:
[…]
d. het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens, en
[…].
Artikel 7.13 - Onderwijs- en examenregeling
[…]
2. In de onderwijs- en examenregeling worden, onverminderd het overigens in deze wet terzake bepaalde, per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens. Daaronder worden ten minste begrepen:
[…]
r. de gronden waarop de examencommissie voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling kan verlenen van het afleggen van een of meer tentamens,
[…].
Teaching and Examination Regulations - Faculty of Science
Bachelor’s programme in Artificial Intelligence
Article 3.7 - Exemption
1.  At the written request of the student, the Examination Board may exempt the student from taking one or more examination components, if they:
a) have either passed a unit of education at a university of applied sciences (hbo) or research university (wo) that is equivalent in terms of content and level;
b) or have demonstrated through their work and/or professional experience that they have sufficient knowledge and skills with regard to the relevant unit of education.
[…]
3. a. A maximum of 60 EC of the curriculum can be accumulated through granted exemptions for one three-year bachelor’s programme. The substituting courses (courses obtained at another educational institute within the context of a double degree, see art. 1.2) are not included.
[…].