ECLI:NL:RVS:2024:1591

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
202302784/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverlening op basis van schending informatieplicht en beleidsregels

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rheden op 5 mei 2021 de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd, omdat hij niet voldeed aan de informatieplicht. [appellant] had op 11 maart 2019 een aanvraag ingediend voor schuldhulpverlening op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Het college stelde vast dat [appellant] de inlichtingenplicht had geschonden, onder andere door inkomsten uit online gokken niet te melden en een nieuwe schuld te laten ontstaan door terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Het college baseerde zich op een rapport van de sociale recherche, waarin werd vermeld dat [appellant] de bankrekening van zijn zoon had gebruikt voor online gokken.

Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde op 17 november 2021, volgde een uitspraak van de rechtbank Gelderland op 20 maart 2023, die het beroep van [appellant] eveneens ongegrond verklaarde. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 maart 2024 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Düşünceli, als het college, vertegenwoordigd door R.W. Geerdink en I. Schouten, aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de schuldhulpverlening te beëindigen, omdat [appellant] de inlichtingenplicht had geschonden en er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere gronden, maar de Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om de schuldhulpverlening te beëindigen werd daarmee bevestigd, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302784/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Velp, gemeente Rheden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2023 in zaak nr. 21/5861 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rheden.
Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2021 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 17 november 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Düşünceli, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door R.W. Geerdink en I. Schouten, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De voor deze zaak relevante wetgeving en beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       Op 11 maart 2019 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om te worden toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). Bij besluit van 24 mei 2019 heeft het college hem tot dit traject toegelaten.
Besluitvorming
3.       Het college heeft bij besluit van 5 mei 2021 de schuldhulpverlening beëindigd op de grond dat [appellant] niet heeft voldaan aan de informatieplicht. In het besluit op bezwaar van 17 november 2021 heeft het college, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 november 2021 en met aanvullende motivering, het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 6 van de Wgs en de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wgs heeft geschonden. Verder heeft het college daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met artikel 6, eerste en tweede lid, van de Beleidsregels schulddienstverlening gemeente Rheden (hierna: de Beleidsregels), omdat hij inkomsten uit online gokken heeft gehad en een nieuwe schuld is ontstaan door terugvordering van een deel van zijn uitkering op grond van de Participatiewet. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op een rapport van de sociale recherche van 29 april 2021, waarin is vermeld dat [appellant] de bankrekening van zijn zoon heeft gebruikt voor onder andere online gokken en dat met het gokken ook geld is verdiend. [appellant] had het gebruik van deze rekening, de inkomsten uit gokken en het feit dat er een nieuwe schuld is ontstaan moeten melden en heeft dit ten onrechte niet gedaan, aldus het college. Tot slot heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden of dringende redenen zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Beëindiging van de schuldhulpverlening leidt volgens het college, gelet op de omstandigheden van [appellant], ook niet tot disproportionele gevolgen, onredelijkheid of onbillijkheid.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat het college het motiveringsgebrek in het besluit van 5 mei 2021 heeft hersteld door de motivering in het besluit van 17 november 2021 aan te vullen en het college dit ook mocht doen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college het gebruik van de rekening van de zoon door [appellant] ten grondslag heeft mogen leggen aan het standpunt dat [appellant] de inlichtingenplicht heeft geschonden.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] de rekening van de zoon heeft gebruikt en hij daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de overgelegde bankafschriften volgt dat geregeld het volledige leefgeld vanaf de bankrekening van [appellant] is overgemaakt naar de rekening van zijn zoon, dat dit nagenoeg de enige bron van inkomsten was op de rekening en dat dit geld is gebruikt voor online gokken, waaraan bovendien meer dan eens het volledige leefgeld is opgemaakt. De rechtbank heeft de verklaring van [appellant] dat hij geen weet had van deze betalingen voor online gokken, gelet op de betalingspatronen, de frequentie hiervan en het feit dat het om een substantieel deel van het leefgeld van [appellant] ging, niet geloofwaardig geacht. Dat het gokken in opdracht van vrienden van zijn zoon zou zijn gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen verklaring heeft kunnen geven voor betalingen die zijn verricht aan tankstations, wasstraten en auto-onderdelen alsook e-sigaretten, terwijl zijn zoon minderjarig was en niet over een auto beschikte, en dat de voormalige werkgever van [appellant] eenmalig zijn salaris op de rekening van zijn zoon heeft uitbetaald.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bevoegd was tot beëindiging van de schuldhulpverlening, ook omdat door de terugvordering van de uitkering van [appellant] een nieuwe schuld was ontstaan, wat op grond van artikel 7 van de Wgs in combinatie met artikel 6 van de Beleidsregels niet was toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank was deze beleidsregel op zichzelf ook niet onevenredig. Hoewel het college niet van de bevoegdheid tot beëindiging gebruik hoefde te maken, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om het besluit van 17 november 2021 onevenredig te achten en van beëindiging van de schuldhulpverlening af te zien.
De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat het college het schuldhulpverleningstraject van [appellant] heeft mogen beëindigen.
Hoger beroep
5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.2, 6.2, 7.1, 7.3 en 7.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024
705-972
BIJLAGE
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6. Inlichtingenplicht
De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.
Artikel 7. Medewerkingsplicht
1. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…].
Beleidsregels schuldhulpverlening van de gemeente Rheden 2021
Artikel 6 Inlichtingen- en medewerkingsplicht
1. Verzoeker doet aan het college op vraag, of uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Hieronder wordt in elk geval verstaan: wijzigingen in gezinssamenstelling, woonsituatie, inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden.
2. Verzoeker is verplicht aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van schuldhulpverlening;
b. het tijdig verschijnen op afspraken;
c. het tijdig inleveren van noodzakelijke bewijsstukken voor de schuldhulpverlening;
d. geen nieuwe schulden aangaan. Uitzondering hierop is de bijzondere bijstand welke in leenvorm wordt verstrekt en sociale leningen via de verstrekker waarmee gemeente Rheden een contract heeft;
e. het tijdig betalen van de vaste lasten;
f. het zich houden aan de bepalingen en voorwaarden zoals genoemd in het Plan van Aanpak en de overeenkomsten schuldregeling en/of budgetbeheer;
g. zoveel mogelijk aflossingscapaciteit creëren door het verruimen van inkomen, inzetten van beschikbaar vermogen en minimaliseren van uitgaven, en deze aflossingscapaciteit gebruiken ter afbetaling van de schulden;
h. inkomsten verwerven naar volledige arbeidscapaciteit, passende arbeid aanvaarden of passende arbeid proberen te verkrijgen in de mate die redelijkerwijs van verzoeker gevraagd kan worden, en dit aantoonbaar te maken.
Artikel 7 Weigeren of beëindigen en hersteltermijn
Het college kan besluiten tot het weigeren -met uitzondering van het product Informatie en Advies- of beëindigen van de schuldhulpverlening indien:
1. verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals opgenomen in artikel 6 lid 1 en 2, voordat besloten wordt tot weigering, dan wel beëindiging, wordt verzoeker eenmaal een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog, binnen de gestelde termijn, aan zijn verplichtingen te voldoen;
[…].