ECLI:NL:RVS:2024:1562

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
202305782/1/R2 en 202305782/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Sint-Oedenrode en de gevolgen voor geluidsoverlast en geurhinder

Op 16 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening [locatie]". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Meierijstad op 29 juni 2023, maakt een uitbreiding van een bomenrooibedrijf mogelijk. Verzoekers, bewoners in de nabijheid van het plangebied, vrezen voor geluids- en geuroverlast als gevolg van deze uitbreiding. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het akoestisch onderzoek dat door de raad is uitgevoerd, voldoende was om te concluderen dat de geluidshinder niet onaanvaardbaar is. De raad had de geluidseffecten van de uitbreiding goed in kaart gebracht en de resultaten voldeden aan de geldende richtwaarden. Ook het aspect geur werd door de raad beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de geurhinder van de houtchips niet significant was. De voorzieningenrechter volgde de raad in zijn standpunt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de voordelen van de uitbreiding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral in gebieden waar gevoelige functies zoals wonen in de nabijheid van bedrijfsactiviteiten zijn gelegen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de uitbreiding van het bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor de omwonenden.

Uitspraak

202305782/1/R2 en 202305782/2/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 30 januari 2024, waar [medeverzoeker A] en [medeverzoeker B], bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. Mulder-van den Biggelaar, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat gelet op artikel 8:86 van de Awb daarom ook uitspraak kan worden gedaan in de bodemzaak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
3.       Het ontwerpplan is op 8 juli 2022 ter inzage gelegd en het bestemmingsplan is op 29 juni 2023 vastgesteld. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
4.       Het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode, herziening [locatie]" heeft betrekking op het perceel [locatie] in Sint-Oedenrode, waar [bedrijf] de afgelopen 30 jaar een bomenrooibedrijf exploiteert. Het bedrijf houdt zich bezig met het rooien en snoeien van bomen en het versnipperen en de afvoer van het vrijkomende snoeiafval. Die activiteiten vinden hoofdzakelijk plaats op verschillende projectlocaties. De bedrijfslocatie aan [locatie] wordt onder andere gebruikt voor het stallen van het bedrijfsmateriaal. Het bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het bedrijf op de bedrijfslocatie mogelijk en voorziet er onder meer in dat een deel van het aan de oostzijde aangrenzende kadastrale perceel M416 wordt omgezet naar de bestemming "Bedrijf", waar de buitenopslag van boomstammen en houtsnippers is toegestaan. Dat perceel had onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". Verder voorziet het plan in de mogelijkheid dat op de locatie maximaal 12 keer per jaar snoeihout wordt versnipperd en wordt het bouwvlak enigszins aangepast.
[verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. Zij vrezen onder meer voor geluids- en geuroverlast en aantasting van de natuur- en landschapswaarden.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Gronden van het beroep
Geluid
6.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat de raad niet heeft onderkend dat het plan tot onaanvaardbare geluidsoverlast zal leiden. Zij voeren hierover in de eerste plaats aan dat het akoestisch onderzoek uitgaat van verkeerde uitgangspunten en gebreken bevat. In het bijzonder is het versnipperen van hout ten onrechte niet meegenomen in de uitgangspunten voor de representatieve bedrijfssituatie, maar als incidentele bedrijfsactiviteit aangemerkt. Bovendien gaat het akoestisch onderzoek uit van een 3 m hoge grondwal met keerwand, maar de verplichting om die aan te leggen is niet opgenomen in de planregels en het plan voorziet er ten onrechte in dat deze grondwal binnen de bosbestemming mag worden gerealiseerd. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek niet vanaf welke punten vanuit het bedrijf is gerekend en hanteert het akoestisch onderzoek geen bronvermelding. [verzoeker] en anderen verwijzen ter onderbouwing van hun betoog naar een reactie van milieukundig adviesbureau Antea Group van 2 oktober 2023.
6.1.    Door de voorgenomen ontwikkeling wordt het bedrijf aan [locatie] uitgebreid ten behoeve van de buitenopslag van boomstammen en houtsnippers en het versnipperen van snoeihout. Omdat niet aan de door de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aanbevolen richtafstand van 50 m voor een bedrijf van milieucategorie 3.1 in een rustig buitengebied wordt voldaan, heeft de raad akoestisch onderzoek laten uitvoeren om vast te stellen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het "akoestisch onderzoek industrielawaai [locatie]" van 16 december 2021 van De Roever Omgevingsadvies. Het onderzoek gaat uit van een representatieve bedrijfssituatie waarbij de voor geluid relevante activiteiten bestaan uit voertuigenbewegingen met lichte en zware voertuigen, tanken, wassen, op- en overslag van houtchips/stammen. Daarbij is uitgegaan van de drukst mogelijke dag. Daarnaast is in het onderzoek de incidentele bedrijfssituatie onderzocht, waarbij gedurende maximaal 12 keer per jaar snoeihout wordt gechipt/geschredderd. Voor de incidentele bedrijfssituatie is uitgegaan van de activiteiten die plaats kunnen vinden in de representatieve bedrijfssituatie, waarbij aanvullend rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van een mobiele chipper en een verhoogde bedrijfsduur van de mobiele kraan. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de richtwaarde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) (stap 2 van de VNG-brochure) en aan de richtwaarden voor maximale geluidniveaus (respectievelijk 65, 60 en 55 dB(A) in de dag, avond- en nachtperiode). Ook ter plaatse van de buitenruimten bij de woningen wordt aan deze richtwaarden voldaan. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit, zodat de uitbreiding inpasbaar is in de omgeving. Over de incidentele bedrijfssituatie concludeert het akoestisch onderzoek dat de hoogste geluidbelasting 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt, en dat het aan het bevoegd gezag is om te bepalen of de berekende waarden aanvaardbaar worden geacht. De raad heeft deze overschrijding aanvaardbaar geacht, omdat het gaat om een situatie die maar een beperkt aantal keer per jaar gedurende de dagperiode en voor een vastgelegde duur van maximaal 4 uur per keer voorkomt, waarbij de chipper zoveel mogelijk is afgeschermd. De raad heeft ook van belang geacht dat het college van burgemeester en wethouders op 25 maart 2022 een maatwerkbesluit heeft genomen waarbij incidenteel hogere geluidsnormen zijn toegestaan.
6.2.    Over de beroepsgrond dat in het akoestisch onderzoek het versnipperen van snoeihout ten onrechte als incidentele bedrijfsactiviteit is aangemerkt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De raad heeft toegelicht dat de productie van houtchips doorgaans op locatie bij de klant plaatsvindt, en dat alleen in de gevallen dat het hout niet op de projectlocatie gechipt kan worden, dit op de bedrijfslocatie zal gebeuren. Dit zal een beperkt aantal keren per jaar nodig zijn. Het gaat dan om maximaal 12 keer per jaar gedurende maximaal 4 aaneengesloten uren per keer in de dagperiode, ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf chippen en shredderen van snoeihout". Dit is geregeld in artikel 4.1, aanhef en onder i, van de planregels. Omdat het chippen van hout doorgaans op de projectlocatie plaatsvindt en het aantal keren dat dit op de bedrijfslocatie mag plaatsvinden is beperkt tot 12 keer met een maximum van 4 aaneengesloten uren per keer in de dagperiode, zijn die activiteiten in het akoestisch onderzoek terecht aangemerkt als een incidentele bedrijfssituatie op de bedrijfslocatie. Dat, zoals [verzoeker] en anderen stellen, het bestemmingsplan wordt herzien om onder meer het versnipperen van hout mogelijk te maken, is geen reden om daar anders over te oordelen. Of het incidenteel is wordt bepaald door aard van een activiteit, frequentie en duur.
6.3.    Op de punten dat [verzoeker] en anderen betogen dat het akoestisch onderzoek ten onrechte uitgaat van een grond- en keerwal, terwijl deze niet in de planregels is geborgd en niet is toegestaan binnen de bestemming "Bos", volgt de voorzieningenrechter hen niet. Artikel 1.59 definieert grondwal als een aarden wal gelegen tegen een keerwand van 3,0 m hoog, met een beeldbepalende en/of geluidsreducerende functie. In artikel 5.1, aanhef en onder f, is bepaald dat de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd zijn voor een grondwal van 3,0 m hoog ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos grondwal". Anders dan [verzoeker] en anderen betogen staan de planregels het dus uitdrukkelijk toe dat binnen de bestemming "Bos" een grondwal wordt aangelegd. De keerwand kan binnen de aangrenzende bedrijfsbestemming worden verwezenlijkt, waar ingevolge artikel 4.2.5, aanhef en onder e, van de planregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 3 m hoog zijn toegestaan.
De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de grondwal niet passend is binnen deze bosbestemming. De grondwal dient namelijk overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan te worden aangeplant met diverse inheemse soorten bosplantsoen, waardoor de bedrijfsactiviteiten op een groene wijze voor de omgeving aan het zicht worden onttrokken. De uitvoering hiervan is door middel van een in artikel 4.4.3 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting geborgd. In artikel 4.4.4, aanhef en onder a van de planregels is verder als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de grondwal en de keerwand met een hoogte van 3,0 m moeten worden aangelegd conform de inrichtingstekening als opgenomen in bijlage 4 bij de planregels. Onder b is bepaald dat het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden alleen is toegestaan wanneer die grondwal en keerwand in stand worden gehouden. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gewaarborgd dat de grondwal ook daadwerkelijk zal worden aangelegd, zodat het akoestisch onderzoek daarvan bij de berekeningen mocht uitgaan.
6.4.    Over de stelling van [verzoeker] en anderen dat uit het akoestisch onderzoek niet blijkt vanaf welke punten vanuit het bedrijf is gerekend en dat de richtafstanden uit de VNG-brochure niet worden gehaald, overweegt de voorzieningenrechter dat in de bijlagen 2 en 3 van dat onderzoek uitdrukkelijk is opgenomen welke meetpunten binnen het bedrijf zijn gehanteerd. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de bedrijfsactiviteiten van het bomenrooibedrijf vergelijkbaar zijn met de in de VNG-brochure genoemde "loonbedrijven, plantsoen- en hoveniersbedrijven" waarvoor milieucategorie 3.1 geldt, en niet met die van een industrieel verwerkingsbedrijf, zoals [verzoeker] en anderen op de zitting hebben betoogd. Overigens staat vast en is niet in geschil dat de richtafstanden voor geluid niet worden gehaald. Dat is voor de raad juist aanleiding geweest om akoestisch onderzoek te laten uitvoeren.
6.5.    In het betoog van [verzoeker] en anderen dat de bronvermelding van de gehanteerde bronvermogens in het akoestisch onderzoek ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit onderzoek niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in de door van der Heijden en anderen overgelegde reactie van Antea staat dat het ontbreken van de bronvermelding naar verwachting niet tot andere conclusies zal leiden, omdat voor de meest gehanteerde bronvermogens geldt dat deze in lijn liggen met hetgeen redelijkerwijs wordt verwacht. De voorzieningenrechter ziet in wat verder in de reactie van Antea is opgemerkt ook geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zulke gebreken in kennis of leemten bevat dat de raad zich daarop niet heeft mogen baseren.
6.6.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidshinder.
Het betoog slaagt niet.
Geur
7.       [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het aspect geur niet bij de belangenafweging heeft betrokken.
7.1.    Anders dan [verzoeker] en anderen menen volgt uit de toelichting van het bestemmingsplan dat het aspect geur door de raad wel beoordeeld is. In de toelichting staat dat wordt voldaan aan de richtafstand voor geur van 30 m. Verder staat in de toelichting dat de toezichthouder van de Omgevingsdienst Brabant Noord op 6 mei 2022 een controle heeft uitgevoerd op de bedrijfslocatie. Daarbij is geconstateerd dat dichtbij de opslag van de houtchips een geur van vochtig hout herkenbaar is, maar dat deze geur op een afstand van 1 m niet meer waarneembaar is. De raad heeft daarnaast toegelicht dat naar aanleiding van de in de zienswijzen geuite zorgen nader advies is ingewonnen bij de omgevingsdienst. Deze heeft aangegeven dat houtchips niet binnen enkele dagen gaan rotten of composteren en dat geurhinder in de vorm van compostlust of rottingslucht niet te verwachten valt. In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de juistheid van deze constateringen te twijfelen. Gelet daarop kon de raad in dit geval afzien van het doen van onderzoek naar geurhinder.
Het betoog slaagt niet.
Uitbreiding binnen het NNB en de groenblauwe mantel
8.       [verzoeker] en anderen betogen dat een deel van het perceel M416 wordt omgezet van feitelijke natuur naar een bedrijfsbestemming. Deze uitbreiding van de bedrijfsbestemming ligt in het Natuur Netwerk Brabant (NNB) en de "groenblauwe mantel", bedoeld voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Van landschappelijke inpassing is geen sprake, aangezien een grondwal niet past binnen de bosbestemming. De grondwal maakt deel uit van de bedrijfsbestemming en had binnen die bestemming moeten liggen. Uit het vooroverleg blijkt ook dat de provincie niet instemt met de ontwikkeling in de groenblauwe mantel. Bovendien wordt het perceel omheind door een hekwerk waardoor dieren geen gebruik kunnen maken van het bos, aldus [verzoeker] en anderen.
8.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat gronden liggen binnen de groenblauwe mantel, niet betekent dat er geen ontwikkelingsruimte meer is. In artikel 3.32 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is bepaald dat een bestemmingsplan dat van toepassing is op de groenblauwe mantel, a) strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden, b) regels stelt ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied en c) borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden. De raad heeft toegelicht dat met de ontwikkeling fors wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, waardoor wordt voldaan aan de doelstellingen van de groenblauwe mantel. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt. Een oppervlakte van 975 m2 van perceel M416 is omgezet naar de bestemming "Bos" en zal worden ingericht met inheemse soorten bosplantsoen en bomen. Aan de westzijde van het plangebied zullen verder nieuwe loofbomen en heesters worden aangeplant. Daartoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat als bijlage 3 bij de planregels is opgenomen. Daarnaast wordt het bedrijf landschappelijk ingepast door oprichting van een grondwal, die wordt aangeplant met diverse inheemse soorten bosplantsoen. Zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de grondwal, die wordt aangeplant met verschillende inheemse soorten bosplantsoen, niet passend is binnen de bosbestemming. Dat met deze grondwal het bedrijf landschappelijk wordt ingepast en deze ook een geluidsreducerende functie heeft, betekent niet dat de grondwal niet meer passend is binnen de bosbestemming. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat een hekwerk niet passend is binnen de bosbestemming, aangezien het moet gaan om een afrastering met een open karakter en de raad onder verwijzing naar de plantoelichting heeft toegelicht dat op een aantal plekken openingen voor klein wild zullen worden gerealiseerd, zodat de fauna in en rondom het plangebied niet wordt belemmerd.
Over het betoog dat een deel van de uitbreiding is voorzien in het NNB, overweegt de voorzieningenrechter dat het college van gedeputeerde staten de grenzen van het NNB heeft aangepast. In dat herbegrenzingsbesluit is toegelicht dat de beoogde uitbreiding is voorzien op een klein gebied van in totaal 57 m2 niet gerealiseerd NNB dat geen ecologische waarde kent. Bovendien vindt met de herbegrenzing compensatie plaats waardoor elders de NNB wordt versterkt.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
9.       [verzoeker] en anderen betogen dat direct naast het aan het NNB onttrokken perceel sprake is van teelt door een tuinder die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en dat niet wordt voldaan aan de afstandseis van 50 m. Aangezien de raad niet heeft toegelicht waarom deze kortere afstand aanvaardbaar is, is het besluit onzorgvuldig gemotiveerd, menen [verzoeker] en anderen.
9.1.    Artikel 8:69a Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
9.2.    Daargelaten of wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m tussen mogelijke spuitzones en de planlocatie, wat volgens de raad wel het geval is, is het belang van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied niet het belang waarvoor [verzoeker] en anderen bescherming zoeken. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan dit betoog daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit.
Waar [verzoeker] en anderen met hun betoog bedoelen dat uit bestaand onderzoek zou blijken dat de combinatie van gewasbeschermingsmiddelen en broei van hout tot geurhinder kan leiden, hebben zij dat voor het eerst op de zitting naar voren gebracht. Niet gebleken is dat [verzoeker] en anderen dit betoog niet eerder naar voren hebben kunnen brengen, zodat dit punt buiten beschouwing blijft.
Het betoog slaagt niet.
10.     Over het betoog van [verzoeker] en anderen dat niet voldaan kan worden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de vereiste vergunning in geval van opslag van meer dan 600 m3 hout, overweegt de voorzieningenrechter dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat daarvoor geen vergunning kan worden verleend. Daarnaast geldt dat de initiatiefnemer niet verplicht is om meer dan 600 m3 hout op het perceel op te slaan.
Het betoog slaagt niet.
11.     [verzoeker] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de verkeersveiligheid, aangezien het aantal vrachtbewegingen als gevolg van opslag en versnipperen op de bedrijfslocatie zal toenemen.
11.1.  De voorzieningenrechter overweegt dat de raad heeft toegelicht dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de afvoer van houtchips in een worstcase-scenario gemiddeld met 4 vrachtverkeersbewegingen per dag zal toenemen, wat door [verzoeker] en anderen niet wordt betwist. Aangezien het om een bedrijfslocatie in het buitengebied gaat aan een 60 km/h weg voor bestemmingsverkeer, ziet de raad geen aanleiding te veronderstellen dat de verkeersveiligheid door deze toename in gevaar komt. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare verslechtering van de verkeerveiligheid ter plaatse zal ontstaan.
Het betoog slaagt niet.
12.     [verzoeker] en anderen betogen dat het bedrijf niet passend is in het buitengebied, maar thuishoort op een industriegebied.
12.1.  In het verweerschrift en in de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat en hoe de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan is beoordeeld. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad daarbij naar meerdere milieu- en omgevingsaspecten heeft gekeken. De raad heeft daarbij betrokken dat het bedrijf al zo’n 30 jaar in het buitengebied is gevestigd en dat de uitbreiding geen onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen met zich brengt. In wat [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat het bedrijf niet past op de huidige locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13.     Het beroep is ongegrond.
14.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024
842