ECLI:NL:RVS:2024:1540
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2024, waarin het beroep van de vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem in bewaring te stellen, ongegrond werd verklaard. De vreemdeling was op 27 januari 2024 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, aangezien de rechtbank had vastgesteld dat de vreemdeling op een onjuiste grondslag was opgehouden. De Afdeling oordeelt dat grief 1 van de vreemdeling slaagt, maar dat de overige grieven niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
De beslissing van de Afdeling is als volgt: het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 16 april 2024.