ECLI:NL:RVS:2024:1540

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
BRS.24.000036
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2024, waarin het beroep van de vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem in bewaring te stellen, ongegrond werd verklaard. De vreemdeling was op 27 januari 2024 in bewaring gesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, aangezien de rechtbank had vastgesteld dat de vreemdeling op een onjuiste grondslag was opgehouden. De Afdeling oordeelt dat grief 1 van de vreemdeling slaagt, maar dat de overige grieven niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling ziet geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.

De beslissing van de Afdeling is als volgt: het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 16 april 2024.

Uitspraak

BRS.24.000036
Datum uitspraak: 16 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2024 in zaak nr. NL24.3023 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht dat nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op een onjuiste grondslag is opgehouden, zij de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2.
In zoverre slaagt grief 1.
2.       Wat de vreemdeling verder in grief 1 en in de grieven 2, 3 en 4 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 15 februari 2024 in zaak nr. NL24.3023, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024
644-1085