ECLI:NL:RVS:2024:1525

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
202402000/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake onrechtmatig bezit van rosse neushoornvogels door Ouwehands Dierenpark B.V.

Op 11 april 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Ouwehands Dierenpark B.V. en de minister voor Natuur en Stikstof. De minister had op 12 april 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd aan het dierenpark om het onrechtmatige bezit van twee rosse neushoornvogels te beëindigen. De minister stelde dat het dierenpark niet kon aantonen dat de vogels legaal waren verkregen. Op 28 maart 2024 werd het dierenpark geïnformeerd dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de vogels op 23 april 2024 zou in beslag nemen. In reactie hierop heeft het dierenpark op 2 april 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de Raad van State, met het doel de inbeslagname van de vogels te voorkomen totdat er in de hoofdzaak was beslist.

De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2024 besloten om de besluiten van de minister te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het dierenpark, dat de vogels die al sinds 2009 in hun zorg zijn, niet in beslag genomen worden, zwaarder weegt dan het handhavingsbelang van de minister. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van het dierenpark, ter hoogte van € 1.750,00, toegewezen aan de minister. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral als het gaat om het welzijn van dieren en de rechtszekerheid voor betrokken partijen.

De uitspraak is een belangrijke stap in de rechtsgang van het dierenpark, dat zich verzet tegen de beschuldigingen van onrechtmatig bezit en de opgelegde last onder bestuursdwang. De Raad van State heeft aangegeven dat de bodemprocedure in de eerste helft van 2025 zal plaatsvinden, waarbij de minister alsnog tot handhaving kan overgaan indien de uitspraak in haar voordeel uitvalt.

Uitspraak

202402000/2/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) op het hoger beroep van:
Ouwehands Dierenpark B.V. (hierna: het dierenpark), gevestigd te Rhenen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 5 maart 2024 in zaak nr. 23/326 in het geding tussen:
het dierenpark
en
de minister voor Natuur en Stikstof.
Openbare zitting gehouden op 11 april 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter
griffier: mr. T.E. Larsson-van Reijsen
Verschenen:
Het dierenpark, bijgestaan door mr. S.A. Gawronski, advocaat te Rotterdam en via een videoverbinding vertegenwoordigd door [gemachtigden];
De minister, vertegenwoordigd door mr. J.H. Verheul-Verkaik, vergezeld van G.J.B.H. Boschker en D. Verheijen;
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2022 heeft de minister op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) een last onder bestuursdwang opgelegd om het onrechtmatige bezit en de onrechtmatige overname van twee rosse neushoornvogels de beëindigen.
Bij besluit op bezwaar van 14 december 2022 heeft de minister het daartegen door het dierenpark gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door het dierenpark ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het dierenpark heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het dierenpark heeft een nader stuk ingediend.
Beslissing
De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister voor Natuur en Stikstof van 12 april 2022 en 14 december 2022 totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure;
II. veroordeelt de minister voor Natuur en Stikstof tot vergoeding van bij Ouwehands Dierenpark B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Gronden
Waar gaat deze procedure over?
Op 28 maart 2024 heeft de minister het dierenpark meegedeeld dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) twee rosse neushoornvogels waarvan het dierenpark volgens de minister niet de legale herkomst kan aantonen en die het dierenpark volgens de minister onrechtmatig in bezit heeft, op 23 april 2024 in beslag komt nemen. Vervolgens heeft het dierenpark op 2 april 2024 bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om het primaire besluit te schorsen dan wel in ieder geval een voorlopige voorziening te treffen dat de vogels niet zullen worden meegevoerd en opgeslagen door de RVO zolang niet in de hoofdzaak is beslist. Het verzoek is er dus op gericht dat de vogels in ieder geval in het dierenpark mogen blijven, totdat de Afdeling op het hoger beroep van het dierenpark heeft beslist.
Wat ligt aan het besluit van de minister ten grondslag?
Tijdens een inspectie op 18 mei 2021 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit steekproefsgewijs tien diersoorten in het dierenpark gecontroleerd. Daarbij werd beoordeeld of het dierenpark voor deze diersoorten aan de relevante wet- en regelgeving voldeed. Tot de gecontroleerde dieren behoorden ook de twee rosse neushoornvogels. Deze vogels zijn op 2 december 2009 aan het dierenpark gedoneerd en in ontvangst genomen. Volgens het inspectierapport kon het dierenpark niet aantonen dat deze vogels zijn gefokt en ontbraken de documenten over de herkomst van de vogels. De minister heeft nader onderzoek gedaan bij de Tsjechische CITES Management en Autoriteit en Plzeñ Zoo. Ook daaruit blijkt dat de legale herkomst van de vogels niet is aangetoond en dat de vogels volgens de minister dus onrechtmatig zijn overgenomen en in bezit zijn van het dierenpark.
Wat ligt aan het verzoek van het dierenpark ten grondslag?
Het dierenpark is het op verschillende gronden niet eens met de opgelegde last. Het vindt dat er geen overtreding aan de orde is, dat er vertrouwen is gewekt dat dat zo is en dat de last disproportioneel is. Daarom is het in hoger beroep gekomen. De Afdeling zal het hoger beroep eerst over enige tijd op zitting behandelen en vervolgens tot een uitspraak komen. Om te voorkomen dat de vogels in beslag worden genomen voordat de Afdeling in de hoofdzaak heeft beslist heeft het dit verzoek ingediend. Het dierenpark wijst er daarbij op dat de vogels al vanaf 2009 in het dierenpark verblijven en al sinds 2011 dezelfde verzorgers hebben. Het vangen, kisten, verplaatsen en huisvesten van de vogels naar een andere habitat, met andere verzorgers, zorgt voor stress en aantasting van het welzijn van de vogels. Het is niet duidelijk wat er met de vogels gaat gebeuren. Na 13 weken heeft de minister het recht van parate executie van artikel 5:30 Awb, waarna de volgens hun thuis en verzorgers definitief kwijt zouden kunnen raken.
Is er spoedeisend belang?
Het dierenpark heeft een spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij brief van 28 maart 2024 heeft de minister aan het dierenpark medegedeeld dat de RVO de vogels op 23 april 2024 in beslag komt nemen. Afwijzing van het verzoek leidt ertoe dat de vogels op die datum zullen worden gevangen, gekist, verplaatst en naar een andere habitat worden gebracht, met andere verzorgers.  Aannemelijk is dat dit gevolgen heeft voor het welzijn van de vogels. Het in beslag nemen van de vogels kan verder tot het onomkeerbare gevolg leiden dat de RVO de vogels na 13 weken definitief bij het dierenpark weg zal halen
Leent deze zaak zich voor een inhoudelijke beoordeling?
Op grond van de Wnb en Regeling natuurbescherming is het verboden om een rosse neushoornvogel onder zich te hebben. Van dit verbod kan vrijstelling worden verleend als sprake is van een aantoonbaar gefokte vogel. Deze vrijstelling geldt alleen als de neushoornvogel is gefokt of deze aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen en is voldaan aan de administratieplicht. Voor deze administratieplicht gelden een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld voor gefokte vogels die voorzien zijn van een gesloten pootring. Het dierenpark is van oordeel dat geen overtreding aan de orde is vanwege deze vrijstelling, althans dat het de verwachting mocht hebben dat dat zo is en dat de last disproportioneel is maar de rechtbank is het met de minister eens dat de besluitvorming wel rechtmatig is. De beoordeling van de vraag of de door het dierenpark tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen gronden tot vernietiging van die uitspraak kunnen leiden, leent zich, gelet op de complexiteit van de toepasselijke regelgeving, de discussie over de bewijslastverdeling en de stellingen over de evenredigheid van de last minder goed voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Daarom zal de voorzieningenrechter afzien van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Belangenafweging
Het belang van het dierenpark is erin gelegen dat de twee vogels die al sinds 2009 in het dierenpark verblijven en die dus al 15 jaren aan de zorg van het dierenpark zijn toevertrouwd daar mogen blijven totdat de Afdeling heeft beslist over het hoger beroep. Het heeft daarbij het belang van het welzijn van de vogels sterk benadrukt. Hoewel de stress van de vogels in geval van inbeslagname door de minister wordt gerelativeerd, is in ieder geval aannemelijk dat de vogels stress zullen ervaren bij inbeslagname. De minister heeft daartegenover het handhavingsbelang en de voorbeeldfunctie die het dierenpark heeft om zich te houden aan de regelgeving centraal gesteld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van zodanige dringende belangen aan de zijde van de minister dat de besluiten niet kunnen worden geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal bevorderen dat die uitspraak uiterlijk in de eerste helft van 2025 wordt gedaan. Als de uitspraak wordt bevestigd en de minister het gelijk aan haar zijde heeft kan de minister alsnog tot handhaving overgaan. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vogels al sinds 2009 bij het dierenpark verblijven. Uit de procedure tot nu toe blijkt niet van spoedeisendheid om aan de gestelde onrechtmatige situatie een einde te maken. Na de inspectie in 2021 heeft het nog geruime tijd geduurd voordat de minister tot de bestreden besluitvorming is gekomen en de minister heeft eerder ook wel bewilligd in uitstel van de begunstigingstermijn.
Het belang van het dierenpark bij het vooralsnog niet hoeven voldoen aan de last onder bestuursdwang weegt dus zwaarder dan het belang van de minister dat hangende het hoger beroep bij de Afdeling de gestelde overtreding ongedaan is gemaakt.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
978