202401694/2/A3 en 202401698/2/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), hangende de hoger beroepen van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] (Frankrijk),
verzoeker,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2024 in zaken nrs. 23/1926 en 23/2936 en nr. 23/5312 in de gedingen tussen:
[verzoeker]
en
de Nationale ombudsman.
Procesverloop
Zaaknummer 202401694/2/A3
Bij besluit van 12 december 2022 heeft de Nationale ombudsman vijf verzoeken om informatie buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 9 maart 2023 heeft de Nationale ombudsman de door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 april 2023 heeft de Nationale ombudsman twaalf verzoeken om informatie buiten behandeling gesteld.
Het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar is met instemming van de Nationale ombudsman als rechtstreeks beroep aangemerkt.
Bij uitspraak van 15 maart 2024 heeft de rechtbank de door [verzoeker] ingestelde beroepen tegen de besluiten van 9 maart 2023 en 14 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
Zaaknummer 202401698/2/A3
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft de Nationale ombudsman [verzoeker] geweigerd om als gemachtigde op te treden bij verzoeken om informatie voor de duur van zes maanden.
Het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar is met instemming van de Nationale ombudsman als rechtstreeks beroep aangemerkt.
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de Nationale ombudsman de termijn van het besluit van 25 juli 2023 verlengd met zes maanden.
Bij uitspraak van 15 maart 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Beide zaaknummers
Tegen de uitspraken van de rechtbank heeft [verzoeker] hoger beroepen ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De Nationale ombudsman heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken gevoegd op zitting behandeld op 4 april 2024, waar [verzoeker] en de Nationale ombudsman, vertegenwoordigd door mr. L.L. Scheppink en mr. K. Vaalburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen hangende de hoger beroepen tegen de volgende twee uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak van de rechtbank met de nrs. 23/1926 en 23/2936 gaat over de informatieverzoeken op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) van [verzoeker]. De Nationale ombudsman heeft die verzoeken buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht.
In de uitspraak van de rechtbank met het zaak nr. 23/5312 is het beroep van [verzoeker] tegen het besluit waarbij hij door de Nationale ombudsman als gemachtigde voor de duur van zes maanden is geweigerd, eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
2. [verzoeker] heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is hij ook opgekomen tegen een aantal tussenbeslissingen, procesbeslissingen en wrakingsbeslissingen van de rechtbank. [verzoeker] heeft de motivering van zijn hoger beroep tot dusver beperkt tot deze beslissingen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ziet ook op de tussenbeslissingen. Voor de overige gronden van de hoger beroepen heeft [verzoeker] een uitstel van zes weken gevraagd. Dit uitstel heeft hij gekregen. Op het moment van de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening is die termijn nog niet verstreken.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter de procesbeslissingen van 5 oktober 2023, 29 november en 4 december 2023, de tussenbeslissing van 5 oktober 2023, de procesbeslissing die volgens hem is neergelegd in de brieven van de president van de rechtbank Den Haag van 25 januari en 15 februari 2024, de beslissing van de meervoudige kamer om geen toepassing te geven aan artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie, de wrakingsbeslissingen van 13 december 2023 en 17 januari en 29 februari 2024 en de aangevallen uitspraken te vernietigen en te bepalen dat de behandeling van de zaken wordt hervat in de stand waarin deze zich op 4 oktober 2023 bevond.
Subsidiair vraagt [verzoeker] de uitspraken te schorsen.
4. De procesbeslissingen van 5 oktober 2023, 29 november en 4 december 2023 hebben betrekking op de wijze waarop partijen en in het bijzonder [verzoeker] nadere stukken in de beroepszaken mag indienen en de (niet) toelating van door partijen ingediende processtukken. [verzoeker] keert zich in het bijzonder tegen de weigering van de rechtbank om door hem op 1 december 2023 digitaal ingediende 800 producties aan het procesdossier toe te voegen omdat [verzoeker] geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de rechtbank deze producties ook op papier aan te leveren. Ook heeft [verzoeker] er bezwaar tegen dat de rechtbank een door hem op 7 december 2023 toegezonden stuk van ongeveer 60 pagina’s, waarin de producties worden toegelicht wel in het procesdossier heeft gevoegd, maar op de inhoud daarvan geen acht heeft geslagen. De brieven van de president van de rechtbank zijn een reactie van de president op het verzoek van [verzoeker] om deze en andere door hem bij de rechtbank aanhangig gemaakte zaken naar een andere rechtbank te verwijzen.
- Is er spoedeisend belang?
5. De Nationale ombudsman heeft het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen betwist. De voorzieningenrechter volgt hem hierin niet. Indien de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zou komen dat de Nationale ombudsman de Woo-verzoeken ten onrechte vanwege misbruik van recht buiten behandeling heeft gesteld, moet de Nationale ombudsman alsnog op de Woo-verzoeken beslissen. In zoverre bestaat er wel een spoedeisend belang. Het besluit van 25 juli 2023 waarbij [verzoeker] door de Nationale ombudsman voor zes maanden als gemachtigde is geweigerd is door de Nationale ombudsman bij besluit van 24 januari 2024 voor zes maanden verlengd. Dit besluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat het door [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met nr. 23/5312 ingestelde hoger beroep van rechtswege ook is gericht tegen het besluit van 24 januari 2024. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij als gemachtigde in zaken bij de Nationale ombudsman wil optreden en heeft in zoverre ook een spoedeisend belang.
Of dat belang het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt is een andere vraag, die hierna zal worden besproken.
- Voorlopig oordeel
6. Tegen tussenbeslissingen, waaronder ook procesbeslissingen en wrakingsbeslissingen vallen, staat geen zelfstandig beroep open. Daartegen kan wel tegelijkertijd met het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep worden ingesteld (zie artikel 8:104, derde lid, van de Awb). Dat betekent dat het beroep tegen de tussenbeslissingen kan worden meegenomen bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de einduitspraak. De bodemrechter zal dus een oordeel geven over de tussenbeslissingen waartegen [verzoeker] opkomt en in dat verband bezien welke gevolgen het oordeel over de tussenbeslissing heeft voor de uitspraken waartegen het hoger beroep zich richt. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat een gegrond beroep tegen een tussenbeslissing niet automatisch betekent dat de zaak naar de rechtbank wordt terugverwezen.
7. De door [verzoeker] gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe dat de tussenbeslissingen worden vernietigd en de zaken worden terugverwezen naar de rechtbank. Dat is geen voorlopige voorziening hangende hoger beroep, maar een einduitspraak. De voorzieningenrechter heeft, gelet op artikel 8:86 van de Awb, de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de zaak. In deze zaak zijn de gronden van het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank nog niet ingediend. De voorzieningenrechter acht, mede gelet op het feit dat de door de rechtbank vanwege strijd met de goede procesorde geweigerde stukken die [verzoeker] op 1 december en 7 december 2023 aan de rechtbank per e-mail heeft toegezonden thans deel uitmaken van het dossier in hoger beroep en gelet op de uitvoerige nadere door hem gegeven schriftelijke toelichting, bovendien nader onderzoek geboden waarvoor deze procedure zich niet goed leent. De gevraagde voorziening wordt in zoverre dan ook geweigerd.
8. Voor schorsing van de uitspraak van de rechtbank over de Woo-verzoeken bestaat geen aanleiding. Schorsing van de uitspraak betekent dat de besluiten van de Nationale ombudsman waarbij de Woo-verzoeken buiten behandeling zijn gelaten van kracht blijven. [verzoeker] heeft zijn verzoek ter zitting toegelicht met het argument dat hij sterk lijdt onder de kwalificatie misbruiker en dat van een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de vorm van een schorsing een duidelijk signaal naar de Nationale ombudsman en andere rechters uitgaat. Aldus bezien vraagt [verzoeker] in wezen om een declaratoire uitspraak. De voorzieningenrechter heeft die bevoegdheid niet.
9. Een afweging van belangen leidt ook niet tot het treffen van een andere voorlopige voorziening. Het belang van de Nationale ombudsman is erin gelegen dat hij niet nog meer inspanningen hoeft te verrichten zolang niet vaststaat dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is. Het gaat in dit geval om 17 verzoeken op grond van de Woo. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de Nationale ombudsman om het hoger beroep af te wachten in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker]. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op voorhand niet onaannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank stand zal houden.
10. De voorzieningenrechter ziet ook geen reden voor het treffen van een andere voorlopige voorziening voor wat betreft de weigering van [verzoeker] als gemachtigde. De weigering heeft alleen gevolg voor de mogelijkheid om als gemachtigde in procedures bij de Nationale ombudsman op te treden. De weigering geldt niet voor andere bestuursorganen en evenmin voor de mogelijkheid voor [verzoeker] om als gemachtigde op te treden in beroepen en hoger beroepen, ook wanneer het daarbij gaat om zaken waarin de Nationale ombudsman partij is. Bovendien zijn beide zaken zeer nauw verweven. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, zoals op de zitting ook met partijen is besproken, de bodemprocedures in de maand juli, namelijk op 16 juli 2024, op zitting zal worden behandeld.
11. De voorzieningenrechter merkt nog het volgende op. Het is de voorzieningenrechter opgevallen dat [verzoeker] in zijn processtukken en correspondentie zich niet beperkt tot het op zakelijke toon toelichten van zijn bezwaren tegen door de Nationale ombudsman genomen besluiten en (proces)handelingen van diens medewerkers en tegen beslissingen van rechters. [verzoeker] kiest er met regelmaat voor om zijn bezwaren te formuleren in diskwalificerende en ongepaste bewoordingen over de persoon of personen die een beslissing heeft of hebben genomen. De voorzieningenrechter verzoekt [verzoeker] daarvan in het verdere verloop van de procedures af te zien.
Slotsom
12. De conclusie is dat de verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen.
13. De Nationale ombudsman hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024
290