ECLI:NL:RVS:2024:1522

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
202401755/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin vreemdelingen een voorlopige voorziening vroegen. De vreemdelingen hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 januari 2024 niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank had op 13 maart 2024 het beroep van de vreemdelingen tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdelingen vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep nader onderzoek vereiste, waarvoor de huidige procedure niet geschikt was. Daarom werd er een voorlopige voorziening getroffen. De voorzieningenrechter bepaalde dat de vreemdelingen niet mochten worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.

Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het verzoek waren gemaakt. Het totale bedrag van de proceskosten werd vastgesteld op € 875,00, dat geheel toe te rekenen was aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

202401755/2/V3.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 6],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 maart 2024 in zaken nrs. NL24.3767, NL24.3769, NL24.3771, NL24.3773 en NL24.3775 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.
2.       Het hoger beroep vergt nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet goed leent. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
347