202205123/1/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2022 in zaken nrs. 21/2466, 21/2467 en 21/2508 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college aan Stichting Woonbedrijf SWS een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 23 appartementen en 14 woonhuizen aan de Carolusdreef 92 tot en met 106, Die Haghe 1 tot en met 45 en de St. Antoniusstraat 15 tot en met 21 in Valkenswaard (hierna: de percelen).
Bij besluit van 7 september 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering en onder wijziging van de grondslag van het besluit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 13 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.Th.M. Zusterzeel, advocaat in Weert, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser en M.E. Metten, zijn verschenen. Verder is op zitting Stichting Woonbedrijf SWS, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. L.C.G. Hoenselaar, advocaat in Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 16 december 2020 heeft Stichting Woonbedrijf SWS een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van 23 appartementen en 14 woonhuizen op de percelen. Het bouwplan is inmiddels gerealiseerd.
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Carolusdreef 100" (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is vastgesteld om het bouwplan mogelijk te maken en is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1052. Op de percelen rust de bestemming "Wonen". Op grond van artikel 3.2.1, onder a, van de planregels mag een hoofdgebouw uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met (een gedeelte van) de voorgevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens. 4. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 7, aanhef en onder a, van de planregels, verleend, om de eindwoning van bouwblok C van het bouwplan 0,45 m buiten het bouwvlak te kunnen vergunnen. Het bouwplan is alleen vanwege deze overschrijding van het bouwvlak in strijd met het bestemmingsplan.
5. Bij het besluit op bezwaar van 7 september 2021 heeft het college de grondslag voor de vergunde afwijking van het bestemmingsplan gewijzigd, in die zin dat de binnenplanse afwijking niet berust op artikel 7, onder a, van de planregels, maar op artikel 8 van de planregels.
6. [appellant], wonend aan [locatie], kan zich niet verenigen met de verleende vergunning. Hij vreest voor overlast vanwege de toenemende parkeerdruk in de directe omgeving en voor zijn privacy en woongenot.
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
8. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de bestaande parkeerproblematiek rondom het bouwplan terecht niet heeft betrokken bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Volgens de rechtbank mag de bestaande parkeerbehoefte van zeven parkeerplaatsen van de oude basisschool met de parkeerbehoefte van het bouwplan, zijnde 57 parkeerplaatsen, worden verrekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan op eigen terrein in de parkeerbehoefte van 50 parkeerplaatsen worden voorzien. De tien parkeerplaatsen die openbaar worden gemaakt, mogen naar het oordeel van de rechtbank worden meegerekend, omdat deze op eigen terrein worden aangelegd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid door de afwijking van het bestemmingsplan niet in het gedrang komt en dat niet aannemelijk is dat de privacy en het woongenot van [appellant] hierdoor onaanvaardbaar worden aangetast.
Toetsingskader
9. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Hoger beroep
Parkeren
10. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning onvoldoende aandacht heeft besteed aan de parkeerproblematiek rondom het bouwplan. Volgens [appellant] worden er feitelijk maar 40 parkeerplaatsen voor de bewoners van de voorziene woningen en appartementen gerealiseerd, omdat tien van de 50 parkeerplaatsen openbaar worden gemaakt. Verder is er ten onrechte gesaldeerd, want er is nooit sprake geweest van zeven parkeerplaatsen op het terrein van de oude basisschool. Hierdoor is er in te weinig parkeerplaatsen voorzien, waardoor er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant].
10.1. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan een parkeerbehoefte van 57 parkeerplaatsen genereert. De Afdeling stelt vast dat het bouwplan nagenoeg geheel in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het bouwplan wijkt alleen af van het bestemmingsplan, voor zover bouwblok C op twee punten 0,9 m² buiten het bouwblok is gelegen. De overschrijding van het bouwblok leidt niet tot een andere parkeerbehoefte.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag de bestaande parkeerbehoefte van zeven parkeerplaatsen van de oude basisschool met de parkeerbehoefte van het bouwplan worden verrekend. Dat er nooit sprake is geweest van zeven parkeerplaatsen op het terrein van de oude basisschool, leidt, wat daar verder van zij, niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gaat het om de toename van de parkeerbehoefte.
Vast staat dat het bouwplan voorziet in 50 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dat daarvan 10 plaatsen openbaar zijn gemaakt, althans voor een ieder beschikbaar zijn, doet daar niet aan af. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn deze 10 plaatsen wel op eigen terrein aangelegd, waarmee is voldaan aan artikel 10.1, onder a, van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
11. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het verlenen van de vergunning ten onrechte geen aandacht is besteed aan de verkeersveiligheid op de percelen en in de omgeving. Volgens [appellant] toont het feit dat vijf parkeerplaatsen in zijn straat inmiddels zijn vervallen aan dat Die Haghe te smal is om de extra verkeersbewegingen die het bouwplan genereert te kunnen verwerken.
11.1. Op de zitting heeft het college bevestigd dat 4 à 5 parkeerplaatsen aan Die Haghe zijn vervallen, al is niet duidelijk geworden waarom. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd echter geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verkeersveiligheid door de afwijking van het bestemmingsplan in het gedrang komt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, past het bouwplan nagenoeg geheel binnen het bestemmingsplan. Het bouwplan wijkt alleen af van het bestemmingsplan, voor zover bouwblok C op twee punten 0,9 m² buiten het bouwvlak is gelegen. Deze afwijking brengt de verkeersveiligheid niet in het gedrang.
Het betoog slaagt niet.
Woongenot en privacy
12. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er tijdens de bestemmingsplanprocedure toezeggingen aan hem zijn gedaan over de inkijk in zijn woning. Hij is van mening dat met deze toezeggingen niets is gedaan en dat er nog steeds inkijk is in zijn woning.
12.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de afwijking van het bestemmingsplan, de privacy en het woongenot van [appellant] niet onevenredig worden aangetast. Op de zitting heeft het college toegelicht hoe aan de toezeggingen uitvoering is gegeven. Het college heeft bevestigd dat er slechts een kleine raamopening in de liftopbouw zit en dat de leefruimtes van de woningen aan de zijde van Carolusdreef liggen. Weliswaar zitten er ramen aan de zijde van Die Haghe, maar dat neemt niet weg dat juist de balkons en de leefruimtes aan de kant van de Carolusdreef zijn gesitueerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
1019-531
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…]
Bestemmingsplan "Carolusdreef 100"
Artikel 3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met (een gedeelte van) de voorgevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgrens;
[…]
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:
a. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van afstand tussen woningen, van afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, van bebouwde oppervlakten, alsmede van goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10 %;
[…]
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor geringe afwijkingen van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer dan 10 % bedragen.
Artikel 10 Overige regels
10.1 Parkeren en laden/ lossen
a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
[…]