ECLI:NL:RVS:2024:1459
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring door rechtbank
Op 9 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 januari 2024 niet in behandeling was genomen. De rechtbank had op 12 maart 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelde de vreemdeling dat zijn asielaanvraag in Frankrijk eerder was afgewezen en dat hij na overdracht een reëel risico zou lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vreemdeling met deze enkele stelling niet aannemelijk had gemaakt dat er een reëel risico bestond. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, die terecht had overwogen dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 april 2024.