ECLI:NL:RVS:2024:1456

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
202400782/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. C.J. Borman in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 april 2024 heeft [verzoeker] tijdens een zitting verzocht om wraking van staatsraad mr. C.J. Borman, die als lid van de Afdeling belast was met de behandeling van de zaak nr. 202400782/1/A2. De wrakingsgrond was dat [verzoeker] niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten toe te lichten, gezien de complexiteit van de zaak en de vrees dat hij later zou worden verweten dat hij zijn standpunten niet voldoende had toegelicht. [verzoeker] stelde dat het aan hem was om te bepalen wanneer de behandeling voltooid was, en niet aan de voorzitter.

De staatsraad heeft niet ingestemd met de wraking en heeft een schriftelijke reactie ingediend, die tijdens de zitting aan [verzoeker] is voorgelezen. De Afdeling heeft het wrakingsverzoek behandeld op dezelfde zitting, waarbij [verzoeker] aanwezig was, maar de staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord.

Bij mondelinge beslissing op 3 april 2024 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen. De Afdeling overwoog dat [verzoeker] voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten toe te lichten, mede aan de hand van een pleitnota. De beslissingen over het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal vallen buiten de beoordeling in een wrakingsprocedure. De staatsraad heeft de leiding van de zitting en is verantwoordelijk voor het waarborgen van een goede procesorde. De vrees van [verzoeker] voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad werd niet objectief gerechtvaardigd.

Uitspraak

202400782/2/A2.
Datum beslissing: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Tijdens de zitting op 3 april 2024 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. C.J. Borman (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202400782/1/A2.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend, die op de zitting aan [verzoeker] is voorgelezen.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 3 april 2024, waar [verzoeker] is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 3 april 2024 heeft de Afdeling het verzoek om wraking afgewezen.
Overwegingen
Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.
1.       De wrakingsgrond van [verzoeker] is erin gelegen dat hem vanaf het begin van de zitting niet voldoende gelegenheid is gegeven om zijn standpunten toe te lichten zo uitvoerig als hij nodig vond, gelet op de complexiteit van de zaak en de vrees om later in de beslissing tegengeworpen te krijgen dat hij zijn standpunten niet voldoende heeft toegelicht. [verzoeker] betoogt dat het aan hem is om te bepalen wanneer de behandeling voltooid is en niet aan de voorzitter.
2.       Uit de concept zittingsaantekeningen volgt het beeld dat [verzoeker] mede aan de hand van een pleitnota in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten toe te lichten en te antwoorden op vragen van de staatsraad.
3.       De beslissingen omtrent het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal, staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling. De staatsraad heeft de leiding van de zitting. Het is de taak van de staatsraad om erop toe te zien dat partijen hun standpunten naar voren kunnen brengen en te bepalen hoeveel tijd zij daarvoor krijgen. Dat geldt ook voor de vragen die de staatsraad wil stellen en beantwoord wil zien. Anders dan [verzoeker] naar voren heeft gebracht is het dus niet aan hem als partij om te beoordelen of de behandeling volledig is geweest. Dat de staatsraad [verzoeker] mogelijk heeft onderbroken en op enig moment heeft verzocht om tot een afronding te komen, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad of van de schijn daarvan. Een bij [verzoeker] bestaande vrees daarvoor is niet objectief gerechtvaardigd.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. J.Th. Drop, en J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Meijer
voorzitter
w.g. Pieters
griffier
473