202304589/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Boekarest (Roemenië),
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 24 november 2022 hebben de examinatoren van het vak EU Institutional Law and General Principles of EU Law van de masteropleiding rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden het deeltentamen Assignment 2 van [appellante] beoordeeld met het cijfer 1, het deeltentamen Assignment 3 met het cijfer 2,5 en het vak als geheel met het cijfer 3.
Het college heeft bij beslissing van 14 juni 2023 het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.Y. Coladarci en prof. mr. A. Cuyvers, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in het studiejaar 2022-2023 onderwijs gevolgd voor de masteropleiding rechtsgeleerdheid, specialisatie ‘European Law’. Het vak EU Institutional Law and General Principles of EU Law kent drie opdrachten voor studenten, waarbij het eindcijfer het gemiddelde is van die drie opdrachten. [appellante] is het niet eens met de cijfers voor de deelopdrachten 2 en 3 en met haar eindcijfer.
2. Het college heeft in de beslissing van 14 juni 2023 overwogen dat de uitwerking van Assignment 2 geen enkel juridisch hout sneed en dat hieraan nul punten kon worden toegekend. De uitwerking van [appellante] van Assignment 3 was volgens de examinatoren ook zeer ondermaats. Het college heeft verder aan de beslissing grondslag gelegd dat [appellante] ondanks de grote hoeveelheid aan informatie die zij in het kader van haar beroep heeft ingebracht, nauwelijks gericht heeft gereageerd op de wijze van beoordeling van de deeltentamens in het algemeen en van die van haar in het bijzonder. Naar het oordeel van het college hebben de examinatoren overtuigend inzichtelijk gemaakt dat en waarom de uitwerking van [appellante] voor het deeltentamen Assignment 2 dermate van de opdracht afweek dat hiervoor geen punten konden worden toegekend. Anders dan [appellante] stelt, is van een vooringenomen of oneerlijke benadering van haar uitwerking niet gebleken, aldus het college.
3. [appellante] betoogt dat de opdrachten die zij schreef als student oneerlijk werden beoordeeld of niet werden beoordeeld. De schending van waarden en beginselen van het hoger onderwijs leidden volgens haar tot discriminerende beoordelingen en zijn het bewijs voor minachting en gebrek aan respect voor de internationale student. De professor legde zijn eigen houding, manier van werken, filosofie en doctrine gerelateerd aan zijn eigen werkelijkheid en mening over het onderwerp van het vak "European Law" op ten koste van haar educatieve proces.
[appellante] voert verder aan dat het college zijn verplichting om de procedure te controleren niet is nagekomen. Beoordeling van een internationale student kan volgens [appellante] niet worden gedaan aan de hand van vooraf opgestelde antwoordmodellen, maar kan alleen worden gebaseerd op beoordelingscriteria aan de hand van academische en wetenschappelijke bronnen. De antwoordmodellen die voor de beoordeling zijn gebruikt hielden irrelevante, gebrekkige en inconsistente informatie in. Het college had volgens [appellante] de verplichting om vast te stellen of de wet was gerespecteerd en of de beoordelingen in overeenstemming waren met EU-wetgeving en internationale wetgeving. Het is niet toegestaan dat een antwoordmodel van een professor een beoordelingsmodel kan vormen, omdat het in strijd is met de wet, aldus [appellante].
4. Het college heeft uiteengezet dat de opdrachten van [appellante], in overeenstemming met artikel 4.2.9 van de Regels en Richtlijnen, zijn beoordeeld aan de hand van door de examinator opgestelde van tevoren schriftelijk vastgestelde normen. Het college stelt dat het resultaat voor het vak ‘EU Institutional Law & General Principles of EU Law’ tot stand is gekomen conform de van toepassing zijnde voorschriften van procedurele aard zoals deze zijn neergelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), de Onderwijs- en examenregeling, de Regels en Richtlijnen en de studiegids.
5. Artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing."
6. Deze bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een beslissing van een college van beroep voor de examens een oordeel van de Afdeling wordt verkregen over een beslissing die als zodanig van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enig andere wet in formele zin zijn gesteld. Uit de beroepsgronden van [appellante] valt op te maken dat zij opkomt tegen de beoordeling van haar opdrachten aan de hand van de door de docent vooraf vastgestelde modelantwoorden. Het beroep is daarmee gericht tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen ter zake van de examinering van [appellante] en de vaststelling van opgaven en gehanteerde beoordelingsnormen. De gronden die daarop betrekking hebben moeten daarom buiten beschouwing blijven.
Het onderzoek van het college heeft zich terecht beperkt tot de vraag of het werk van [appellante] is beoordeeld conform de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Algemene wet bestuursrecht, de WHW of enig andere wet in formele zin zijn gesteld. [appellante] heeft niet gesteld dat voorschriften van procedurele aard zijn geschonden. Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling op onzorgvuldige wijze is gebeurd. Haar twee opdrachten zijn beide door twee docenten beoordeeld. Dat er een antwoordmodel is gebruikt als richtlijn voor de beoordeling maakt niet dat de beoordeling onzorgvuldig is. De kwaliteit van haar werk was niet voldoende bij de eerste beoordelingen, waardoor, om tot een zorgvuldige beoordeling te komen, de hulp van de tweede beoordelaar bij beide opdrachten is ingeroepen. Dit leidt tot de conclusie dat de beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen.
Wat [appellante] aanvoert over de wijze waarop zij door de docenten zou zijn bejegend kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen. Van vooringenomenheid bij de beoordeling van de opdrachten is op geen enkele wijze gebleken.
De betogen van [appellante] over de beweerdelijke schending van unierecht of internationale verdragen maken dit niet anders.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
97-1043