ECLI:NL:RVS:2024:1386

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
202106073/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 3 en de goede ruimtelijke ordening

Op 3 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 3". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Someren op 24 juni 2021, betreft de actualisering van een eerder plan en is gericht op de ontwikkeling van deelgebied 3 van het buitengebied. Diverse appellanten, waaronder bewoners en bedrijven, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan, omdat zij menen dat het in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft in haar uitspraak de beroepsgronden van de appellanten behandeld. De appellanten betogen onder andere dat de raad ten onrechte geen maatvoeringsaanduiding heeft toegevoegd voor hun percelen, dat er geen rekening is gehouden met bestaande bijgebouwen en dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde bestemmingen niet zijn aangepast. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanpassingen in het bestemmingsplan noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en dat de appellanten niet voldoen aan de vereisten voor een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in zijn besluitvorming niet in strijd heeft gehandeld met de wet, maar heeft wel geconstateerd dat er een gebrek is in de motivering van de raad met betrekking tot de bestaande planologische mogelijkheden van een van de appellanten. De raad is opgedragen om binnen 12 weken na de uitspraak dit gebrek te herstellen en een nieuw besluit te nemen. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

202106073/1/R2.
Datum uitspraak: 3 april 2024

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak en tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Someren,
2. [ appellant sub 2], wonend te Someren,
3. Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V., gevestigd te Someren,
4. [ appellante sub 4A], gevestigd te Someren, en [appellant sub 4B], wonend in Someren,
5. [ appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], wonend te Someren,
6. [ appellant sub 6], wonend te Someren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 3" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 4], [appellant sub 2], [appellant sub 6], Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V. en [appellanten sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 6], [appellanten sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 9 november 2023, waar appellanten zijn verschenen of zich hebben laten vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen. De raad heeft zich laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
2. Het ontwerpplan is op 18 februari 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het bestemmingsplan voorziet in de actualisering van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Someren (2011)". Het buitengebied van Someren is in zeven deelgebieden verdeeld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 3. De raad heeft voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan alle bedrijven en woningen in deelgebied 3 bezocht en gekeken of de bestaande situatie overeenkomt met het bestemmingsplan. Voor elke strijdigheid die daarbij aan het licht is gekomen, heeft de raad bepaald of legalisatie mogelijk is. Alle herzieningen zijn samengevoegd in dit bestemmingsplan. Een aantal bewoners is het niet eens met het bestemmingsplan. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of de raad het bestemmingsplan in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld.
3.1.
Hier is een overzicht van de beroepsgronden van de volgende partijen die worden besproken:
[appellant sub1]
[appellant sub 2] t.a.v. [locatie 1]-[locatie 2]
[appellant sub 2] t.a.v. [locatie 3]
Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V
[appellanten sub 4]
[appellanten sub 5]
[appellant sub 6]
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden [appellant sub 1]
5. [ appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte geen maatvoeringsaanduiding voor zijn perceel aan de verbeelding heeft toegevoegd om de bijgebouwen B en C te legaliseren en een overkapping van 38 m² mogelijk te maken. De gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen is zonder maatvoeringsaanduiding maximaal 100 m² per woning en [appellant sub 1] erkent dat er meer dan 100 m² aan bijgebouwen op zijn perceel aanwezig is. Bijgebouw B is namelijk 89 m² en bijgebouw C 123 m². Hij wijst er echter op dat de gemeente zelf in een gemeentelijke rapportage van 18 juni 2018 een foutieve berekening van de bijgebouwen heeft gemaakt, waardoor [appellant sub 1] als opvolgend eigenaar bij de koop van het perceel er geen rekening mee heeft kunnen houden dat er een groter oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig is dan is toegestaan.
Bovendien heeft de raad volgens [appellant sub 1] voor zijn besluit ten onrechte verwezen naar provinciale regelgeving waarin staat dat een ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de kwaliteiten van een gebied (artikel 3.2 uit de "Verordening ruimte 2014" van de provincie Noord-Brabant, nu artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV)). Het gaat hier namelijk om bestaande bebouwing en niet om een ruimtelijke ontwikkeling.
Verder betoogt [appellant sub 1] dat de raad tekort is geschoten in de op hem rustende verplichting om maatregelen te nemen om zijn familie- en gezinsleven te beschermen (artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)).
5.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij geen maatvoeringsaanduiding aan de verbeelding heeft toegevoegd voor het perceel van [appellant sub 1], omdat een plan voor fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving ontbreekt. Het legaliseren van een illegaal opgericht bijgebouw door middel van een bestemmingsplanwijziging is volgens de raad namelijk een ruimtelijke ontwikkeling die zo’n verbetering vereist.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat, hoewel het controlerapport van 18 juni 2018 een fout bevat, dit rapport niet bestemd is voor de koopovereenkomst van de woning van [appellant sub 1], maar voor inventarisatie van het buitengebied. Het controlerapport kan dan ook niet in de plaats treden van de onderzoeksplicht die [appellant sub 1] in dit kader zelf heeft of van de meetplicht van zijn makelaar.
Ruimtelijke ontwikkeling en kwaliteitsverbetering
5.2.
Onder "ruimtelijke ontwikkeling" worden bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten verstaan waarvoor een wijziging van het planologisch regime is vereist (artikel 1.1 van de IOV). Omdat er sprake is van illegale bestaande bebouwing, namelijk een overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen, moet een legaliserende vergunning worden aangevraagd om de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen voor de [locatie 4] te vergroten. Deze vergroting is ook vereist voor de overkapping die [appellant sub 1] wenst te bouwen. Dit is zo’n wijziging van het planologische regime als bedoeld in artikel 1.1 van de IOV. Weliswaar zijn de bijgebouwen feitelijk al gebouwd, maar het legaliseren daarvan is toch een bouwactiviteit waarvoor een wijziging van het planologisch regime is vereist.
Zoals de raad terecht heeft toegelicht, vereist een ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied, waar [appellant sub 1] woont, een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (artikel 3.9, eerste lid, van de IOV). Omdat [appellant sub 1] geen fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving realiseert, heeft de raad terecht de maatvoeringsaanduiding niet toegevoegd.
Controlerapport
5.3.
Het staat vast dat er een grotere oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig is dan is toegestaan op het perceel van [appellant sub 1]. In tegenstelling tot wat [appellant sub 1] betoogt, maakt de enkele omstandigheid dat in het controlerapport van 18 juni 2018 een fout staat daarom niet dat de raad een maatvoeringsaanduiding op moet nemen voor zijn perceel.
Artikel 8 EVRM
5.4.
Ook heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de raad tekort is geschoten in de op hem rustende verplichting om maatregelen te nemen ter bescherming van het familie- en gezinsleven. [appellant sub 1] heeft nog steeds de optie om in overleg met de raad over te gaan tot het landschappelijk inpassen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op zijn perceel of om een deel van de aanwezige bijgebouwen te slopen. Het betoog slaagt niet.
5.5.
Het beroep is ongegrond.
Beroepsgronden [appellant sub 2] t.a.v. [locatie 1]-[locatie 2]
6. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen op zijn perceel niet heeft aangepast. Verder heeft de raad volgens [appellant sub 2] ten onrechte de gronden waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend op zijn perceel niet vergroot, terwijl de raad eerder wel heeft gekeken naar vergroting hiervan. [appellant sub 2] betoogt ook dat de raad een kleinschalige nevenactiviteit, detailhandel, buitenopslag en een tuinkast op zijn perceel ten onrechte niet in het bestemmingsplan heeft opgenomen.
6.1.
De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hij het bestemmingsplan niet aanpast op de punten die [appellant sub 2] heeft aangevoerd en dat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft in zijn verweerschrift deugdelijk toegelicht dat hij bereid was de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en het vlak met de bestemming "Bedrijf" te vergroten, maar dat [appellant sub 2] daarvoor niet de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving die artikel 3.9, eerste lid, van de IOV vereist, realiseert. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het oude beplantingsplan uit 2012 niet voldoende is voor deze nieuwe gewenste aanpassingen, omdat dat is opgesteld voor een eerdere ruimtelijke ontwikkeling die al is gerealiseerd. Weliswaar heeft [appellant sub 2] een vergunning voor buitenopslag, maar de raad heeft toegelicht dat er meer buitenopslag aanwezig is dan is toegestaan met de vergunning. Ook voor die extra opslag, de tuinkast en de kleinschalige nevenactiviteit moet [appellant sub 2] een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving realiseren. Alleen voor de detailhandel heeft de raad op de zitting toegelicht dat hij niet bereid is dit in het bestemmingsplan op te nemen. Omdat de detailhandel illegaal aanwezig is en de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat detailhandel in het buitengebied ongewenst is, hoeft de raad dat ook niet te doen. Het betoog slaagt niet.
6.2.
Het beroep is ongegrond.
Beroepsgronden [appellant sub 2] t.a.v. [locatie 3]
7. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad een legaal opgericht bijgebouw, een dierenverblijf, ten onrechte niet in het bestemmingsplan heeft opgenomen. Volgens [appellant sub 2] is het dierenverblijf 40 jaar geleden door de vorige eigenaren met vergunning gebouwd. Weliswaar kan hij geen vergunning overleggen, maar de gemeente heeft de bouw destijds tijdelijk stilgelegd en de bouw mocht daarna weer doorgaan. Bovendien is er in verband met de invoering van de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (hierna: BAG) een huisnummer aan het gebouw toegekend. Deze factoren duiden er volgens [appellant sub 2] op dat het gebouw legaal is en had moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook is er volgens [appellant sub 2] sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat aan de andere zijde van de weg 50 woningen zijn gebouwd.
7.1.
De raad heeft het bestemmingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening hoeven achten en het dierenverblijf niet als zodanig hoeven bestemmen. [appellant sub 2] heeft namelijk geen vergunning voor het dierenverblijf overgelegd. Ook heeft hij niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat het gebouw legaal is gebouwd. Omdat de raad ook geen vergunning in het gemeentearchief heeft gevonden, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het dierenverblijf zonder vergunning is gebouwd. Het enkele feit dat het dierenverblijf er al 40 jaar staat, maakt niet dat de raad het toch in het bestemmingsplan had moeten opnemen. Verder heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat legalisatie van het bijgebouw niet mogelijk is, omdat op gronden met de bestemming "Agrarisch" in beginsel geen bijgebouwen mogen worden gebouwd, tenzij het gaat om een schuilgelegenheid die binnen een bebouwingsconcentratie ligt. Dat is hier niet het geval.
7.2.
Het maakt ook niet uit dat er voor dat gebouw een huisnummer is afgegeven (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:919, onder 7.2). Het gebouw is namelijk illegaal omdat het zonder omgevingsvergunning is gebouwd en daar heeft de omstandigheid dat het gebouw een huisnummer mag op basis van de BAG geen invloed op.
Verder slaagt zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat aan de overzijde van de weg een ander bestemmingsplan met andere regels van toepassing is. Bovendien heeft dat gebied een andere bestemming. Het betoog slaagt niet.
7.3.
Het beroep is ongegrond.
Beroepsgronden Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V.
8. Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V. betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid voor het college tot het wijzigen van de bestemming "Agrarisch" naar de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" in het bestemmingsplan heeft opgenomen. Die bevoegdheid stond nog wel in het vorige plan. Bij gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid hoeft er volgens Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V. namelijk geen ruimtelijke afweging meer plaats te vinden over de vraag of op de gronden waar een nieuwe stal is voorzien een veehouderij mag komen. In dat geval hoeft slechts te worden voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en hoeft geen ruimtelijke onderbouwing te worden aangeleverd. De raad heeft niet goed gemotiveerd waarom deze bevoegdheid nu verdwijnt.
8.1.
Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V. hebben toegelicht dat zij twee oude stallen van hun veehouderij willen slopen en daarvoor in de plaats, aan de noordwestelijke zijde evenwijdig aan de drie gemoderniseerde stallen, een nieuwe stal willen bouwen. Daarvoor moet het bouwvlak worden vergroot van 1,2 ha naar 1,5 ha. Zij willen in de toekomst een aanvraag indienen waarbij het college van die wijzigingsbevoegdheid gebruik kan maken.
8.2.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld (pagina 122 van de plantoelichting) dat hij de mogelijkheid tot wijziging naar de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" heeft verwijderd omdat er nauwelijks gebruik van wordt gemaakt, wijziging vaak niet mogelijk is binnen de wijzigingsvoorwaarden en de bepalingen moeilijk leesbaar zijn. Bovendien leidt het opnemen van een dergelijke bevoegdheid er volgens de raad toe dat bij het onderzoek naar de maximale planologische mogelijkheden in het kader van de milieueffectrapportage significante effecten voor omliggende Natura 2000-gebieden niet bij voorbaat kunnen worden uitgesloten. Afwijken van het bestemmingsplan op deze punten is natuurlijk nog steeds mogelijk, alleen dan moet de aanvraag als strijdig met het bestemmingsplan worden behandeld.
8.3.
De raad heeft de wijzigingsbevoegdheid uit het vorige plan niet hoeven opnemen in het bestemmingsplan. Het uitgangspunt is namelijk dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels vaststellen. Dat is hier gebeurd. De raad heeft in de plantoelichting deugdelijk gemotiveerd waarom hij de mogelijkheid tot wijziging naar de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" niet heeft opgenomen in het bestemmingsplan.
8.4.
In dat verband wijst de Afdeling erop dat de oude wijzigingsbevoegdheid (wijziging van de bestemming "Agrarisch" naar de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf") niet maakt dat een veehouderij is toegestaan op de gronden waar de nieuwe stal van Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V. is voorzien. Artikel 4.1 van de planregels bepaalt namelijk dat gronden met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij. Pas met een specifieke functieaanduiding is ook een veehouderij toegestaan, en de gronden waar de nieuwe stal is voorzien hadden deze aanduiding niet. Het betoog slaagt niet.
8.5.
Het beroep is ongegrond.
Beroepsgronden [appellanten sub 4]
9. [appellanten sub 4] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad de vorm van de bestemmingsvlakken "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en "Agrarisch met waarden - Abiotische waarden" op het perceel onjuist heeft aangepast. De raad heeft daarbij volgens [appellanten sub 4] ten onrechte geen rekening gehouden met de verharding gelegen aan de noordelijke kant van de stal. Deze is namelijk onlosmakelijk met het gebruik van de stal verbonden.
Verder heeft de raad de uitbreiding van het bouwvlak ten onrechte gecompenseerd met een beperking op het zuidwestelijke deel van het perceel, omdat er volgens [appellanten sub 4] een bestaande planologische mogelijkheid is die de raad op grond van artikel 9.9, eerste en tweede lid, van de IOV moet respecteren. Er is namelijk een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan verleend voor de stal waarmee hun bedrijf aan de noordzijde is uitgebreid.
9.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het gebruik van de stal geen bestaande planologische mogelijkheid is die op grond van de IOV gerespecteerd moet worden. Hoewel de bouw van de stal buiten het bouwvlak overgangsrechtelijk is beschermd door de vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan, geldt dit volgens de raad niet voor het gebruik ervan. Deze vergunning ziet volgens de raad namelijk alleen op het overschrijden van de maximale nok- en goothoogte.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat een vormverandering van het bouwvlak de bouw van de stal in overeenstemming met het bestemmingsplan brengt. Maar daarvoor is wel compensatie elders vereist. De raad heeft daarom als compensatie op een deel van de gronden de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" gewijzigd naar de bestemming "Agrarisch met waarden - Abiotische waarden". De raad erkent dat dat deel daarmee inderdaad minder bouw- en gebruiksmogelijkheden biedt.
Verharding
9.2.
De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan wat betreft de verharding aan de noordzijde van de stal in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat het niet nodig is om die in het bestemmingsplan als zodanig te bestemmen. Uit de vergunning voor de bouw van een stal die op 27 april 2010 aan [appellanten sub 4] is verleend en de bijbehorende bouwtekening blijkt namelijk niet dat de verharding deel uitmaakt van de vergunning. Verder hebben de gronden waar de verharding is aangelegd de bestemming "Agrarisch met waarden - Abiotische waarden". Artikel 6.4.1, aanhef en onder b, en artikel 6.5.1, aanhef en onder e, van de planregels bepalen dat het verboden is om oppervlakteverhardingen aan te brengen op deze bestemming zonder vergunning. Daardoor is de verharding illegaal. Dat de stal volgens [appellanten sub 4] zonder verharding niet conform het normale gebruik kan worden gebruikt, is niet relevant, omdat daarvoor geen vergunning is verleend. Het betoog slaagt niet.
Compensatie voor de stal
9.3.
Om vast te stellen of de vormverandering van het bouwblok voor de stal terecht is gecompenseerd, moet eerst de vraag worden beantwoord of de stal een bestaande planologische mogelijkheid is als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, van de IOV. Dat artikellid bepaalt namelijk dat een bestaand recht, of een bestaande planologische mogelijkheid, moet worden gerespecteerd. Er is volgens het tweede lid van dit artikel een bestaande planologische mogelijkheid als niet meer handhavend kan worden opgetreden wegens strijd met het bestemmingsplan.
9.4.
De raad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de stal geen bestaande planologische mogelijkheid is. Er is immers een gebruiksrecht ontstaan omdat er een vergunning is verleend voor de stal. Het onderscheid dat de raad maakt tussen bouw en gebruik volgt de Afdeling niet. Door verlening van de vergunning voor het bouwen van een vleesvarkensstal is namelijk impliciet ook het met het bestemmingsplan strijdig gebruik daarvan toegestaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:578, onder 3.1). Dit volgt ook uit het feit dat een aanvraag om een vergunning die gaat over een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, moet worden aangemerkt als aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan. Weliswaar heeft het college van de gemeente bij behandeling van de aanvraag voor de stal in 2009/2010 niet onderkend dat ook het gebruik van de stal in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat komt voor risico van de gemeente. Het is namelijk haar verantwoordelijkheid om de aanvraag goed te duiden.
9.5.
Hoewel aan een gebruiksrecht dat is ontstaan door een vergunning voor bouwen geen zelfstandige betekenis toekomt na inwerkingtreding van een nieuw planologisch regime (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4439, onder 3.1), mag dit door het continue gebruik van de stal wel worden voortgezet onder het gebruiksovergangsrecht. De conclusie is daarmee dat niet meer handhavend kan worden opgetreden tegen het gebruik van de stal, waardoor sprake is van een bestaande planologische mogelijkheid.
9.6.
Omdat het gebruik van de stal een bestaande planologische mogelijkheid is, heeft de raad de uitbreiding van het bouwvlak ten onrechte gecompenseerd met een beperking op het zuidwestelijke deel van het perceel. Het bestemmingsplan is daarom in strijd met artikel 9.9, eerste lid, van de IOV, voor zover de raad de bestaande planologische mogelijkheid van de stal niet heeft gerespecteerd. Het betoog slaagt.
9.7.
Onder 14 en 15 geeft de Afdeling een opdracht aan de raad om dit gebrek te herstellen.
Beroepsgronden [appellanten sub 5]
10. [appellanten sub 5] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad een aantal bijgebouwen ten onrechte niet heeft opgenomen in het bestemmingsplan. Zij erkennen dat de gebouwen zonder vergunning zijn gebouwd, maar betogen dat de raad het belang dat zij hebben bij behoud van de bijgebouwen onvoldoende heeft meegewogen. Ook past de raad volgens [appellanten sub 5] ten onrechte geen maatwerk toe in het zoeken naar een oplossing en zijn in vergelijkbare gevallen dergelijke bijgebouwen wel in het plan opgenomen.
10.1.
De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hij de bijgebouwen niet in het bestemmingsplan opneemt en dat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bijgebouwen zijn namelijk zonder omgevingsvergunning en in strijd met de regels van het vorige bestemmingsplan gebouwd. De gronden waar de bijgebouwen liggen hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het ruimtelijk onwenselijk is dat deze bijgebouwen ver van enige andere bebouwing en ver van het woonbestemmingsvlak in het buitengebied met landschapswaarden staan. De omstandigheid dat [appellanten sub 5] veel waarde hechten aan de twee bijgebouwen, heeft de raad niet doorslaggevend hoeven achten. [appellanten sub 5] hebben daarnaast niet gemotiveerd op welke andere bijgebouwen die wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zij doelen, zodat het betoog alleen al daarom niet slaagt.
10.2.
Het beroep is ongegrond.
Beroepsgronden [appellant sub 6]
11. [appellant sub 6] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad ten onrechte een uitbouw aan de voorgevel van zijn woning niet in het bestemmingsplan heeft opgenomen, dan wel niet onder het overgangsrecht heeft gebracht. De situatie is volgens [appellant sub 6] al jaren bekend bij de gemeente en de uitbouw is al vanaf 1955 aanwezig. Weliswaar is deze uitbouw in de tussentijd aangepast, maar dat is slechts minimaal geweest en is in 20 jaar tijd nooit opgemerkt door toezichthoudende ambtenaren. Bovendien zijn dergelijke uitbouwen volgens [appellant sub 6] in andere gevallen wel door de raad in het plan opgenomen en wordt het bebouwingsbeeld door de uitbouw niet verstoord.
11.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbouw niet in het bestemmingsplan wordt opgenomen, omdat deze in 1955 zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan gebouwd is en niet meer onder het overgangsrecht valt. Hoewel de raad de uitbouw in 1976 onder het overgangsrecht heeft gebracht, heeft het deze bescherming verloren doordat de uitbouw door de vorige eigenaar is aangepast. Aan de zijkant is de uitbouw op enig moment ongeveer 2 meter ingekort, gelijklopend met de zijgevel van de achterliggende uitbouw van de woning en de voorgevel is 0,5 meter naar voren geplaatst.
De uitbouw is volgens de raad ook in strijd met de goede ruimtelijke ordening, omdat deze zich niet in het achtererfgebied bevindt en te dicht op de as van de aangrenzende weg en de grens van het bouwvlak ligt. Bijbehorende ondergeschikte bouwwerken moeten minimaal een meter achter de voorgevelrooilijn liggen, en dat is hier niet het geval. Ook verstoort de uitbouw volgens de raad de beeldkwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan bepaalt namelijk dat op de locatie van het perceel van [appellant sub 6] de bebouwing een eenvoudige, langwerpige bouwvorm moet hebben. Door de uitbouw is dat volgens de raad niet meer het geval.
11.2.
De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan op dit punt niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Hij heeft de uitbouw namelijk niet in het bestemmingsplan opgenomen omdat de uitbouw illegaal aanwezig is en niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Daargelaten of de uitbouw onder het bouwovergangsrecht viel en in hoeverre een beroep hierop [appellant sub 6] zou baten, volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat er al zulke aanpassingen aan het bouwwerk hebben plaatsgevonden dat de uitbouw sowieso niet meer onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt. Dat is namelijk alleen van toepassing als een bouwwerk onveranderd aanwezig is en dat is niet het geval. In tegenstelling tot wat [appellant sub 6] betoogt, zijn de aanpassingen die eind vorige eeuw door de toenmalige eigenaar in fasen zijn uitgevoerd niet minimaal. De uitbouw en de impact op de omgeving is namelijk ingrijpend veranderd door de aanpassingen van de afmetingen.
11.3.
Verder kan de enkele omstandigheid dat de uitbouw er al lang staat, een positieve bestemming niet zonder meer rechtvaardigen. De raad heeft met het huidige bestemmingsplan de afweging gemaakt dat hij de uitbouw niet positief wil bestemmen en heeft met zijn toelichting onder 11.1 voldoende toegelicht waarom hij ook geen aanleiding ziet om de uitbouw te legaliseren. Die beleidsruimte heeft de raad.
11.4.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. [appellant sub 6] heeft namelijk niet toegelicht op welke andere gevallen hij doelt.
11.5.
Het beroep is ongegrond.
Conclusie
12. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V., [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] zijn ongegrond.
13. Gelet op wat hiervoor onder 9.3 tot en met 9.6 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 24 juni 2021, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Abiotische waarden" op het zuidwestelijke deel van het perceel van [appellanten sub 4], is genomen in strijd met artikel 9.9, eerste en tweede lid, van de IOV.
Tussenuitspraak
14. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil draagt de Afdeling de raad op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak voor het vernietigde planonderdeel, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw plan vast te stellen waarin de compensatie op het zuidwestelijke deel van het perceel van [appellanten sub 4] ongedaan wordt gemaakt, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Het gaat om het gearceerde deel van de afbeelding zoals weergegeven in de bijlage. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
15. De raad moet de Afdeling en [appellanten sub 4] de uitkomst van de besluitvorming mededelen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en toesturen.
Proceskosten
16. In de einduitspraak in het geding tussen [appellanten sub 4] en de raad zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellanten sub 4]. De raad hoeft de proceskosten van de anderen niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], Verko II B.V. en Peelpluim Holding B.V., [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 6] ongegrond;
II. draagt de raad van de gemeente Someren naar aanleiding van het beroep van [appellanten sub 4] op:
- om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 14, het onder 9.3 tot en met 9.6 omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Someren van 24 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 3" te herstellen, en
- de Afdeling en [appellanten sub 4] de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en toe te sturen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024
1044-638

BIJLAGE II

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Artikel 8 Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 1.1 Begripsbepaling
(…)
ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is;
(…)
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
(…)
Artikel 9.9 Eerbiedigende werking bestaande planologische mogelijkheden
1. Bestaande planologische mogelijkheden, waaronder het feitelijk gebruik van gronden en opstallen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig worden uitgeoefend, worden gerespecteerd en kunnen worden voorgezet.
2. Onder bestaande planologische mogelijkheid, zoals een bestaand bouwperceel, bestaande bebouwing, een bestaande gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, wordt verstaan:
(…)
b. datgene waarvan handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.
Bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 3" vastgesteld door de raad van de gemeente Someren
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij;
(…)
f. ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" tevens een veehouderij;
(…)
Artikel 6.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
(…)
b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
(…)
Artikel 6.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
(…)
e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden.