ECLI:NL:RVS:2024:1365

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
202401971/1/V3 en 202401971/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 21 februari 2024 opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten. De voorzieningenrechter van de rechtbank had op 27 maart 2024 het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, hoger beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, zoals bepaald in artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vreemdeling had niet aangetoond dat er sprake was van een schending van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces in de weg stonden. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

202401971/1/V3 en 202401971/2/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 maart 2024 in zaak nr. NL24.9442 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten.
Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Uit artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb volgt echter dat er geen hoger beroep openstaat tegen een dergelijke uitspraak. Van die bepaling kan slechts worden afgeweken als sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, waardoor de vreemdeling geen eerlijk en onafhankelijk proces heeft gehad. Uit wat de vreemdeling aanvoert, blijkt niet dat daarvan sprake is.
2.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024
962