ECLI:NL:RVS:2024:1315

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
202304095/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 juni 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 6 april 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 13 oktober 2023 een besluit genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn. De Afdeling heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,50 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De Afdeling heeft ook besloten dat het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 13 oktober 2023 moet worden verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, voor verdere behandeling. Dit is in lijn met de functie van de rechtbank om asielbesluiten in eerste aanleg te toetsen. De uitspraak is gedaan op 28 maart 2024, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de beslissing openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

202304095/1/V1.
Datum uitspraak: 28 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 juni 2023 in zaak nr. NL22.23474 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 1 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de staatssecretaris nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 6 april 2022. Dat heeft de staatssecretaris bij besluit van 13 oktober 2023 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de staatssecretaris, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.
3.       De staatssecretaris moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de staatssecretaris niet tijdig nemen van het besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Besluit 13 oktober 2023
4.       Het besluit van 13 oktober 2023 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling heeft bij brief van 6 november 2023 laten weten het niet eens te zijn met dat besluit.
5.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 13 oktober 2023 krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
6.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verwijst het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2023, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024
488-966