202200761/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te Roermond, en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2021 in zaak nr. 20/1179 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de burgemeester van Roermond.
Procesverloop
Bij brief van 11 maart 2020 hebben [appellanten] een bezwaarschrift ingediend bij de burgemeester.
Bij brieven van 8 april 2020 en 15 april 2020 hebben [appellanten] de burgemeester in gebreke gesteld.
Bij brief van 30 april 2020 hebben [appellanten] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 11 maart 2020.
Bij besluit van 19 augustus 2020 heeft de burgemeester het door [appellanten] gemaakte bezwaar van 11 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellanten] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 22 november 2023 behandeld waar [appellant A] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Aug, en het college van burgemeester en wethouders van Roermond, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers en drs. D.E.M.C. Opbroek-de Porte, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] hebben, naar aanleiding van nieuwe bebording en handelsreclame aan het pand aan de [locatie] te Roermond, op 11 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen een eventueel nieuw verleende vergunning. Vervolgens hebben zij op 8 en 15 april 2020 de burgemeester in gebreke gesteld omdat nog geen besluit was genomen op het bezwaarschrift. Vervolgens hebben zij, wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de burgemeester op 19 augustus 2020 alsnog een besluit op het bezwaar heeft genomen. Bij dat besluit heeft de burgemeester [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen besluit is waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Verder heeft de rechtbank het beroep dat is ontstaan tegen het besluit van 19 augustus 2020 ongegrond verklaard, omdat [appellanten] daartegen geen gronden hebben aangevoerd.
Hoger beroep
3. [appellanten] hebben hun standpunten uitgebreid uiteengezet. De Afdeling wijst erop dat uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet volgt dat de Afdeling in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellanten] naar voren gebrachte gronden.
3.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook had de rechtbank moeten vaststellen dat de burgemeester een dwangsom aan hen moet betalen. Daarnaast verzoeken zij de Afdeling om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook verzoeken zij om vergoeding van andere schade, omdat zij kosten hebben moeten maken voor het voeren van deze procedures.
Beroep niet-tijdig
4. De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij een inhoudelijk oordeel. Weliswaar bestond op het moment van het instellen van het beroep nog geen besluit van de burgemeester, maar dit heeft hij op 19 augustus 2020 alsnog genomen.
4.1. Belang bij een inhoudelijk oordeel van het (hoger) beroep kan bestaan als de appellant stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij dergelijke schade daadwerkelijk en als gevolg van het door hem bestreden besluit heeft geleden. Ook gestelde immateriële schade moet tot op zekere hoogte aannemelijk worden gemaakt. Vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6525. 4.2. De rechtbank heeft in dit verband terecht geoordeeld dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift schade hebben geleden. De kosten die zij hebben moeten maken voor een printertoner houden geen rechtstreeks verband met het uitblijven van het besluit op bezwaar, zodat daarin ook geen belang bestaat bij een inhoudelijk oordeel.
4.3. Het betoog slaagt niet.
Dwangsom
5. De rechtbank heeft terecht niet geoordeeld dat de burgemeester aan [appellanten] een dwangsom moet betalen. Het bezwaarschrift dateert van 11 maart 2020. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb moet de burgemeester binnen zes weken een besluit nemen op het bezwaarschrift. Op het moment dat zij de ingebrekestellingen op 8 en 15 april 2020 hadden verzonden, was de beslistermijn nog niet verstreken. De ingebrekestelling is dan ook te vroeg ingediend, zodat de burgemeester geen dwangsom is verschuldigd. [appellanten] hebben dan ook geen aanspraak op een dwangsom die de burgemeester hen moet betalen.
5.1. Het betoog slaagt niet.
Schade als gevolg van besluitvorming van de burgemeester
6. [appellanten] hebben hun verzoek om schadevergoeding in hoger beroep beperkt tot € 25.000,00 per persoon, zodat de Afdeling op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb bevoegd is om daarvan kennis te nemen. Uit de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden, volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot schadevergoeding kan worden uitgesproken. Alleen al daarom zal het verzoek worden afgewezen.
Overschrijding redelijke termijn
6.1. [appellanten] hebben verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor afdoening van het geschil. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1297, onder overweging 16 en verder, kan in deze procedure worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. Het gaat in deze uitspraak weliswaar niet om de omgevingsvergunning voor het realiseren van een koffie- en wijnbar aan de [locatie] in Roermond waar het in de andere uitspraak van vandaag over gaat, maar het onderwerp van deze procedure staat niet in een zo ver verwijderd verband tot de procedure over die omgevingsvergunning, dat aannemelijk is dat door deze procedure extra spanning en frustratie bij [appellanten] is veroorzaakt. Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevallen. De verzoeken om schadevergoeding zal de Afdeling afwijzen.
8. De burgemeester hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024
1071-960
Bijlage | Wettelijk kader
Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.
Artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De schriftelijke uitspraak vermeldt:
a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,
b. de gronden van de beslissing,
c. de beslissing,
d. de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld,
e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f. door wie, binnen welke termijn en bij welke bestuursrechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
2. Indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep, wordt in de uitspraak vermeld welke geschreven of ongeschreven rechtsregel of welk algemeen rechtsbeginsel geschonden wordt geoordeeld.
3. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Artikel 8:89, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.