25.2.De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen er in hun beroepschrift op hebben gewezen dat zij in hun zienswijzengeschrift hebben verwezen naar het artikel "Zonnepanelen: hoe warmer hoe slechter .... " van A. Robben van Robben Groen Energie, waaruit volgens hen blijkt dat het om serieuze temperatuurverschillen kan gaan. In paragraaf 4.17 van de ruimtelijke onderbouwing wordt uitvoerig inhoudelijk gemotiveerd op het aspect warmteontwikkeling ingegaan. [appellant] en anderen hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom de door hen overgelegde stukken dit in twijfel trekken. Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college heeft kunnen vaststellen dat niet is gebleken dat zij de door hen gestelde warmteoverlast zullen ondervinden als gevolg van het initiatief.
Zienswijzen en beroep ingelast
26. [ appellant] en anderen hebben zich in het hogerberoepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en het beroepschrift. In de overwegingen van het in besluit van 20 november 2020 respectievelijk de aangevallen uitspraak is ingegaan op deze zienswijze respectievelijk het beroepschrift. [appellant] en anderen hebben in het hogerberoepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het besluit van 20 november 2020 respectievelijk de beoordeling van deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak onjuist zou zijn.
27. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 20 november 2020 in stand heeft gelaten.
28. De Afdeling zal het college opdragen om binnen dertien weken met inachtneming van wat in deze uitspraak, onder 15.3, is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag van Kronos te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
29. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit van het college alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
30. Het college moet de proceskosten van [appellant] en anderen vergoeden. Daarbij betrekt de Afdeling dat deze zaak gelijktijdig met zaak nr. 202106500/1/R2 op één zitting is behandeld, zodat voor het verschijnen ter zitting van de beroepsmatige rechtsbijstandverlener 0,5 punt is gerekend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 17 september 2021 in zaak nr. 21/242, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 november 2020 in stand blijven;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek op om binnen 13 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024