ECLI:NL:RVS:2024:1283

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
202307257/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bindend negatief studieadvies en verzoek om proceskostenvergoeding Hogeschool van Amsterdam

In deze zaak heeft de examencommissie van de Hogeschool van Amsterdam op 17 juli 2023 een bindend negatief studieadvies (BNSA) gegeven aan [appellante] voor de bacheloropleiding Social Work. [appellante] heeft hiertegen administratief beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. Na een schikkingsgesprek heeft de examencommissie op 19 september 2023 een schikkingsvoorstel gedaan, dat door [appellante] op 20 september 2023 is geaccepteerd. Ondanks het intrekken van het administratief beroep, heeft [appellante] haar verzoek om proceskostenvergoeding gehandhaafd. Op 8 november 2023 heeft [appellante] het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek. Het college heeft op 10 november 2023 geantwoord dat er geen vergoeding van de proceskosten zal plaatsvinden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 februari 2024 behandeld. [appellante] heeft aangevoerd dat het college niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om proceskostenvergoeding en dat de beslissing van 10 november 2023 ondeugdelijk gemotiveerd was. De Afdeling oordeelt dat de e-mail van 10 november 2023 als een tijdige beslissing op het verzoek om proceskostenvergoeding kan worden aangemerkt. De Afdeling verklaart het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing van 10 november 2023 ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307257/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 17 juli 2023 heeft de examencommissie van de Hogeschool van Amsterdam [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de bacheloropleiding Social Work.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] administratief beroep ingesteld.
Omdat een schikking is bereikt, heeft [appellante] het administratief beroep ingetrokken, maar het eerdere verzoek om een proceskostenvergoeding gehandhaafd.
[appellante] heeft het college op 8 november 2023 schriftelijk in gebreke gesteld, wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om een proceskostenvergoeding.
[appellante] heeft tegen het door het college niet tijdig beslissen op haar verzoek om een proceskostenvergoeding beroep ingesteld. Voor zover moet worden aangenomen dat het college bij een e-mail van 10 november 2023 wel tijdig heeft beslist, heeft [appellante] tegen die beslissing ook beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door B. Salamat, en het college, vertegenwoordigd door mr. O. Jungst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft in haar administratief beroepschrift van 17 augustus 2023 verzocht om een proceskostenvergoeding. Naar aanleiding van een schikkingsgesprek met [appellante] heeft de examencommissie bij e-mail van 19 september 2023 een schikkingsvoorstel voorgelegd. De examencommissie stelde voor het BNSA om te zetten in een opgeschort bindend positief studieadvies. Bij e-mail van 20 september 2023 heeft [appellante]  het schikkingsaanbod geaccepteerd. Daarnaast heeft [appellante] het beroep bij het college ingetrokken en aangegeven het verzoek om toekenning van de proceskosten wel te handhaven. Na het uitblijven van een beslissing op dit verzoek heeft [appellante] bij e-mail van 8 november 2023 het college in gebreke gesteld, en een termijn gegeven van twee weken om alsnog een beslissing te nemen. Bij e-mail van 10 november 2023 heeft de secretaris van het college (hierna: de secretaris) [appellante] bericht dat geen vergoeding van de proceskosten zal plaatsvinden.
Het beroep niet tijdig beslissen
2.       [appellante] voert aan dat het college niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om een proceskostenvergoeding. Voor zover de e-mail van de secretaris van 10 november 2023 moet worden aangemerkt als een beslissing op haar verzoek om vergoeding van de proceskosten, geeft deze er geen blijk van dat de beslissing door of namens het college is genomen. [appellante] houdt het er daarom voor dat die beslissing onbevoegd is genomen.
2.1.    Naar het oordeel van de Afdeling is bij de e-mail van 10 november 2023 het verzoek om vergoeding van de proceskosten binnen de gegeven termijn door het college afgewezen. Het college heeft terecht gewezen op de eerste en laatste zin van de e-mail van de secretaris: "Namens het CBE bericht ik u als volgt" en: "Het CBE is op grond hiervan van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit en er zal derhalve geen vergoeding van de proceskosten plaatsvinden." De e-mail van 10 november 2023 is, zoals het college ook op de zitting heeft bevestigd, de bekendmaking door de secretaris van de beslissing van het college op het verzoek om vergoeding van de proceskosten. Omdat het college binnen de termijn van de ingebrekestelling heeft beslist, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek om vergoeding van de proceskosten niet-ontvankelijk verklaren.
De beslissing van 10 november 2023
3.       [appellante] voert aan dat zij in het kader van de beslissing van 10 november 2023 niet is gehoord. Ook is de beslissing ondeugdelijk gemotiveerd, is onduidelijk wie namens het college de beslissing heeft genomen en is daarin geen rechtsmiddelenclausule opgenomen.
3.1.    Bij haar administratief beroepschrift heeft [appellante] een verzoek om proceskostenvergoeding gedaan. De Afdeling wijst erop dat [appellante] vervolgens een gesprek als bedoeld in artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek heeft gehad ten behoeve van de schikking in het administratief beroep. [appellante] is daarom, anders dan zij stelt, in de gelegenheid gesteld om in dat gesprek haar standpunt over de proceskosten naar voren te brengen.
Zoals hiervoor onder 2.1 is vastgesteld, is de beslissing door het college genomen en door de secretaris bekendgemaakt. Dat in de e-mail van 10 november 2023 niet is vermeld welke leden van het college bij de besluitvorming betrokken zijn geweest, betekent niet dat de e-mail niet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen voldoet. Dat daarin ook een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, leidt niet tot vernietiging van de beslissing, omdat [appellante] daardoor niet in haar processuele belangen is geschaad. De Afdeling heeft haar immers ontvangen in haar beroep. Uit de e-mail van 10 november 2023 blijkt verder dat de beslissing deugdelijk en onder verwijzing naar rechtspraak is gemotiveerd. [appellante] heeft niet bestreden dat zij pas in administratief beroep voor het eerst melding maakte van persoonlijke omstandigheden. Dat de examencommissie de persoonlijke omstandigheden van [appellante] niet bij de beslissing van 17 juli 2023 heeft betrokken, is daarom niet te wijten aan een onrechtmatigheid in de besluitvorming van de examencommissie.
De gronden slagen niet.
Conclusie
4.       Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om proceskostenvergoeding is niet-ontvankelijk.
5.       Het beroep tegen de beslissing van het college van 10 november 2023 is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam van 10 november 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
97-1100