In deze zaak heeft de Raad van State op 27 maart 2024 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen het niet tijdig beslissen van het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam. De zaak begon met een beslissing van de examinator op 12 juli 2023, waarbij de herkansing van de integrale opdracht 2.2 van de bacheloropleiding Social Work van [appellante] werd beoordeeld met 'geen resultaat'. Na het indienen van een administratief beroepschrift op 7 augustus 2023, heeft [appellante] een schikkingsvoorstel van de examencommissie geaccepteerd, maar het verzoek om proceskostenvergoeding gehandhaafd. Het college heeft op 4 december 2023 het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, wat leidde tot het beroep van [appellante].
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het college niet tijdig heeft beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond en stelde de verbeurde dwangsom vast op € 392,00. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] ter hoogte van € 437,50. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.
De uitspraak bevat ook een gedetailleerde uitleg van de relevante wettelijke bepalingen en de berekening van de dwangsom. De Afdeling heeft de beslissing van het college van 4 december 2023 ongegrond verklaard, maar heeft de verbeurde dwangsom en de proceskostenvergoeding toegewezen aan [appellante].